ECLI:NL:RBDHA:2024:14799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
09/077746-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling met mes en schoppen

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 maart 2024 in Honselersdijk, gemeente Westland, samen met anderen betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van twee pogingen tot doodslag en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meermalen met een mes heeft gestoken in de rug van slachtoffer [naam 1] en [naam 2], en hen ook heeft geslagen en geschopt. Daarnaast heeft de verdachte een derde slachtoffer, [naam 3], mishandeld door haar vuistslagen te geven en haar tegen een raam te gooien. De rechtbank verwierp het verweer van noodweerexces, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging die een verdediging rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, en dat de verdachte strafbaar was. Tevens werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hadden geleden door de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/077746-24
Datum uitspraak: 18 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
op dit moment gedetineerd in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 juni 2024 (pro forma) en 4 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.W. Vedder naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 juni 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, heeft/hebben gestoken,
- die [naam 1] meermalen heeft/hebben geslagen en/of vuistslagen heeft/ hebben gegegeven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 1] meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt in het gezicht
en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [naam 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekverwondingen (in de rug), heeft
toegebracht, door
- die [naam 1] één of meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, te steken, en/of
- die [naam 1] één of meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 1] één of meermalen te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan
[naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam 1] één of meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, te
steken, en/of
- die [naam 1] één of meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of
tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 1] één of meermalen te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 2] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben gestoken,
- die [naam 2] meermalen heeft/hebben geslagen en/of vuistslagen heeft/ hebben
gegegeven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 2] meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt in het gezicht en/of
tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland, althans te Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekverwondingen in de rug en/of romp en/of meerdere fracturen in ribben en/of wervels en/of letsel aan het oog(kas), heeft toegebracht, door:
- die [naam 2] één of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te
steken, en/of
- die [naam 2] één of meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen
het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 2] één of meermalen te schoppen en/of trappen in het gezicht en/of tegen het
hoofd en/of tegen het lichaam;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam 2] één of meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, te steken, en/of
- die [naam 2] één of meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen
het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 2] één of meermalen te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het
hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen
- die [naam 3] een vuistslag heeft gegeven in het gezicht,
- die [naam 3] heeft geschopt en/of getrapt in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 3] tegen de ramen van een pand heeft aangegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland [naam 3] heeft mishandeld door meermalen
- die [naam 3] een vuistslag te geven in het gezicht,
- die [naam 3] te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 3] tegen de ramen van een pand aan te gooien;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak feit 3 primair
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte [naam 3] een vuistslag in haar gezicht heeft gegeven en dat hij haar tegen de ramen van een pand heeft gegooid. Voor het schoppen en/of trappen in het gezicht of tegen het hoofd van [naam 3] bevat het dossier, behoudens de verklaring van [naam 3] zelf, onvoldoende bewijs. Hierdoor kan niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2024071351, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 434).
Ten aanzien van feit 1 primair
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] opgemaakt op 8 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 45 tot en met p. 48), zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres 1] , Honselersdijk, binnen de gemeente Westland
Pleegdatum: 5 maart 2024
Wij stonden voor de deur bij [naam 4] . Deze persoon kwam op mijn af. Toen ben ik gestoken.
Ik ben twee keer in mijn rug gestoken, de steekwonden zitten bij elkaar in de buurt.
2. Het geschrift, te weten Forensisch-medisch onderzoek betreffende [naam 1] d.d. 8 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 418 tot en met p. 429):
Er is sprake van één (mogelijk twee) 'steekletsels' in de rug, met actieve bloeding in de rechter long. Om de long te kunnen bereiken moet de lengte van het steekkanaal tenminste 5 cm zijn geweest.
Gerelateerd aan de huidperforatie 1, was er een perforatie van de onderkwab van de rechter long met omvangrijk bloedverlies in de rechter borstholte. Blijkend uit de medische informatie reikte het inwendige wondkanaal tot de directe nabijheid van de onderste holle ader, die tegen de rechter voorzijde van de wervelkolom is gelegen.
Bij steken in de borst op betreffende locatie kunnen bijvoorbeeld perforaties ontstaan van huid, onderhuidse weke delen, de borstwand (spieren, ribben, tussenribslagaders, borstslagader, borstvlies) de borstholte, de rechter long, het hart en de grote bloedvaten gerelateerd aan hart en longen.
De inwendige letsels en het omvangrijke bloedverlies zouden zonder tijdig en adequaat medisch ingrijpen zeer waarschijnlijk tot de dood hebben geleid.
Met betreffende letsels was er een aanzienlijke kans op overlijden.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [de verdachte] , opgemaakt op 10 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 247 tot en met p. 256):
Ik ben toen heel snel naar Honselersdijk gereden. Ik heb het mes in mijn handpalm gedaan en toen ben ik vanaf de voorkant er tussenin gesprongen. Ik heb een vent beetgepakt vanachter om naar de grond toe te werken. Ik heb hem toen twee keer in zijn rug gestoken.
Ten aanzien van feit 2 primair
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] opgemaakt op 9 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 52 tot en met p. 56), zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres 1] te Honselersdijk.
Pleegdatum: dinsdag 5 maart 2024.
Ik voelde dat ik geduwd werd en daarna kreeg ik een klap op mijn gezicht. Toen zag ik alleen maar de grond.
Nadat ik die klap had gehad opende ik mijn ogen en probeerde ik mijzelf op te tillen. Ik voelde van alle kanten allemaal schoppen en slagen tegen mijn hoofd en zij. Ik kreeg toen meer klappen op de achterkant van mijn rug en op de achterkant van mijn hoofd.
Ik kroop een beetje over de straat maar ik stond uiteindelijk op en het leek alsof ik nog een schop na kreeg want ik ben toen gestruikeld. Toen viel ik weer naar de grond en kreeg ik nog meer klappen en schoppen.
Ik voelde aan de linker kant van mijn rug want het voelde alsof daar wat zat, het voelde nat en warm.
2. Het geschrift, te weten Forensisch-medisch onderzoek betreffende [naam 2] d.d. 8 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 400 tot en met p. 412):
Er zijn twee steekkanalen in de linker borst, waarvan één door de 6e rib en de bovenkwab van de linker long, en één door de 8e rib en de onderkwab van de linker long. Gemeten vanaf de huid tot aan de binnenwaartse begrenzing van de teekkanalen, bedragen de lengten circa 12 cm. Eén van de steekkanalen
reikte tot circa 1 cm van het hart. Er was actieve bloeding van de bovenkwab van de
linker long met ophoping van bloed in de borstholte. Voorts waren er breuken van de 11e rib en de zij-uitsteeksels van drie wervels aan linker zijde.
De letsels in -en aan het hoofd waren gelokaliseerd op 2 plaatsen:
-Bij het linker oog waren huidverscheuringen en een bloeduitstorting, met een
ondergelegen traumatische verwijding tussen linker jukbeen en
voorhoofdsbeen. Deze letsels zijn alle het gevolg van stomp botsende geweldsinwerking tegen het linker oog en het linker jukbeen.
- Binnen de schedel was er bloeduitstorting onder het harde hersenvlies in de
middellijn onder het schedeldak en bij de scheidingsmembraan tussen grote-
en kleine hersenen. Deze bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is
traumatisch van oorsprong en is het gevolg van krachtig botsend geweld
tegen het hoofd, zoals door slaan, schoppen en/of vallen tegen harde
ondergrond.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 voor zover
inhoudende (p. 179 tot en met p. 196):
Ik bekeek camerabeelden, aangetroffen op de openbare website www.dumpert.nl.
Man 1: droeg een zwarte pet; zwarte bovenkleding; zwarte broek; zwarte schoenen.
Man 3: donker haar; beige bodywarmer met muts; donkerkleurig met (neon)geel trainingspak. Zowel op het trainingsvest, als op de trainingsbroek (aan beide kanten) een gele streep aan de zijkant.
Ik zag dat man 3 zijn rechter arm naar achter hief en meerdere slaande bewegingen maakte. Ik zag kort hierna dat hij dit deed in de richting van een persoon op de grond (man 4).
Ik zag dat man 3 voorovergebogen stond en keek in de richting van de grond. Ik zag dat man 1 in zijn richting liep. Ik zag vervolgens dat man 3 een aantal stappen naar voren zette, zijn rechterarm naar achter hief en ditzelfde deed met zijn rechter been. Ik zag dat man 3 vervolgens een trappende beweging maakte en hoorde direct daarna een doffe klap.
Ik zag dat zowel man 1 en man 3 in de richting van de grond keken.
Ik zag dat man 3 vervolgens met zijn lichaam omhoog kwam, zijn linker arm naar achter zwaaide en zijn rechter arm naar voren zwaaide. Ik zag dat man 3 vervolgens als het ware een kleine sprong maakte en vervolgens een trappende beweging maakte. Ik hoorde direct daarna een doffe klap.
Ik zag dat man 3 zijn rechterbeen naar achteren bewoog en vervolgens met snelheid naar voren bewoog, in de richting van man 4. Ik hoorde direct een doffe klap.
Ik zag vervolgens dat man 1 weer in beeld kwam gelopen en richting man 3 en man 4 liep. Ik zag dat man 1 voorover boog richting man 4 en twee keer met zijn linker arm zwaaide richting man 4.
Ik zag vervolgens dat man 3 met versnelde pas in de richting van man 4 rende, en met zijn rechterbeen vooruit richting man 4 sprong. Ik zag dat man 4 van achteren en ter hoogte van zijn rechterheup werd geraakt door de trap van man 3.
Ik zag dat man 4, direct hierna, door de snelheid en de kracht van de trap, voorover op de grond viel.
Ik zag dat man 3 opstond, in de richting van man 4 (die op de grond lag) liep. Ik zag dat man 3 zijn rechter hand hief, zijn hand opende en twee keer een slaande beweging maakte richting man 4.
Ik hoorde direct daarop, terwijl man 3 die slaande bewegingen maakte, twee keer een felle, scherpe pets. Ik zag dat man 3 deze twee slaande bewegingen richting het bovenlichaam, danwel hoofd van man 4 maakte. Ik zag dat man 1 ondertussen naast man 4 en man 3 stond. Ik zag dat man 3 vervolgens met zijn rechterbeen een trappende beweging maakte richting het onderlichaam (billen) van man 4. Ik hoorde direct een doffe klap.
Ik zag vervolgens dat man 3 richting man 4 liep. Ik zag dat man 4 zijn rechter hand hief ter hoogte van zijn gezicht en vervolgens zag ik dat man 3 twee keer, met vlakke hand een slaande beweging maakte richting het hoofd van man 4.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 voor zover
inhoudende (p. 166 tot en met p. 170):
Betreft: camerabeelden deurbel [adres 2]
Op de derde seconde zie ik dat van de drie personen die zich tussen de twee auto's bevinden één persoon geknield op de grond zit. Ik noem hem in dit proces- verbaal man 1.
Rechts van hem staat een persoon gekleed in een donderkleurige broek met een licht kleurige streep, waarschijnlijk draagt hij een trainingsbroek. Onder een soort lange bodywarmer draagt hij een trainingsjack, donkerkleurig, met een vergelijkbare lichtkleurige streep. Ik noem deze man in dit proces-verbaal man 2.
Links van man 1 staat een persoon die een snelle beweging lijkt te maken richting man 1. Deze man is geheel in het donker gekleed en draagt een donkerkleurige pet. Ik noem hem in dit proces-verbaal man 3.
Ik zie dat man 1 op voeten, knieën en handen steunend op de grond.
Man 1 probeert te gaan staan. Ik zie dat man 2 loopt richting man 1. Ik zie dat man 2 met zijn rechterbeen een zwaai maakt richting man 1 en hem hierbij in zijn gezicht schopt. Man 1 valt hierdoor weer op de grond op zijn rug.
Ik zie dat man 2 dichter bij man 1 gaat staan die op de grond ligt Man 2 geeft met zijn rechterhand een stoot richting het gezicht van man 1. Hierna geeft man 2 een schop met zijn rechtervoet tegen de rug van man 1.
Ik zie dat man 2 met zijn rechterbeen man 1 een schop geeft richting zijn gezicht. Ik hoor hard gekreun van pijn als man 1 wordt geraakt.
Man 2 geeft man 1 opnieuw een schop richting zijn gezicht en/of rug.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik was degene met zwarte kleding. Ik heb een mes uit de auto meegenomen. Ik heb [naam 2] met de platte hand twee klappen gegeven. Ik weet niet of ik hem heb gestoken maar ik moet het geweest zijn omdat ik de enige was met een mes.
ten aanzien van feit 3 subsidiair
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever van [naam 3] opgemaakt op 5 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 19 tot en met p. 27 procesdossier):
A: (…) Toen zijn wij daarheen gereden, naar de [adres 1] , haar huis.
V: Want wie belde zij, [naam 4] dan precies?
A: Haar zoon [de verdachte] .
V: En je zegt hij is degene die je vol op je gezicht sloeg, vertel hoe ging dat precies?
A: Die rent die auto uit, hij kijkt naar mij en hij slaat mij vol op mijn gezicht. Toen viel ik naar achteren.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb [naam 3] twee klappen gegeven.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] opgemaakt op 5 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 86 tot en met p. 88 procesdossier):
[naam 3] is een paar keer tegen de ruit aangegooid door [de verdachte] . Ik heb dat niet gezien, maar gehoord. Ik hoorde de bonken tegen de ruit. En ik hoorde mijn moeder zeggen: "Niet tegen mijn ruit [de verdachte] ."
[naam 3] bleef een beetje staan en bleef schreeuwen. Ja toen heeft [de verdachte] haar in elkaar geramd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. primair
hij op 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 1] meermalen met een mes heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 2] meermalen met een mes heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 2] meermalen heeft geslagen en vuistslagen heeft gegeven in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam en
- die [naam 2] meermalen heeft geschopt in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair
hij op 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland [naam 3] heeft mishandeld door meermalen
- die [naam 1] een vuistslag te geven in het gezicht en
- die [naam 1] tegen de ramen van een pand aan te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces. De verdachte heeft geweld gepleegd ter verdediging van zijn moeder en zichzelf. Doordat de verdachte had gehoord dat er een groep mensen behorende bij een motorclub voor de woning van zijn moeder stond, welke groep de verdachte toen hij met zijn halfbroer [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) bij de woning aankwam ook daadwerkelijk zag, was reeds sprake van een noodweersituatie, in de vorm van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Daarbij komt dat de verdachte, nadat hij uit de auto stapte, als eerste een klap kreeg, waardoor sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zichzelf mocht verdedigen. Hierna heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Dit was echter het gevolg van een hevige gemoedsbeweging die mede is veroorzaakt door de (onmiddellijk dreigende) wederrechtelijke aanranding.
Subsidiair is sprake van putatief noodweerexces. De verdachte verkeerde in de achteraf onjuist gebleken, maar op dat moment terechte, veronderstelling dat sprake was van bedreigingen door mensen van een motorclub bij de woning van zijn moeder.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor geen sprake kan zijn van noodweer(exces).
Ook putatief noodweerexces is niet aan de orde nu geen sprake was van een situatie waarin de verdachte zich mocht vergissen in hetgeen gaande was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader noodweerexces
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt vast dat sprake was van een conflict tussen de moeder van de verdachte en [naam 3] . [naam 3] is met vijf anderen naar de woning van de moeder van de verdachte gegaan. Voor deze woning, waar eveneens de stiefvader en het zusje van de verdachte aanwezig waren, ontstond een heftige woordenwisseling. De verdachte en zijn halfbroer en medeverdachte [medeverdachte] zijn hierop gebeld en zijn naar de woning gereden. Toen zij uitstapten, stonden [naam 3] , haar vader [naam 1] en [naam 2] voor de deur van de moeder van de verdachte. Drie andere personen stonden aan de zijkant van de woning. Er was sprake van een verhitte discussie maar er werden geen geweldshandelingen verricht, noch werd daarmee op dat moment kenbaar gedreigd.
De verdachte en [medeverdachte] zijn uit hun auto gestapt en direct agressief en aanvallend op de groep afgelopen. De handelingen die volgden waren niet gericht op verdedigen maar op confronteren, waarbij de verdachte en [medeverdachte] de agressor waren. Dat de verdachte als eerste een klap heeft gekregen, is niet aannemelijk geworden.
Conclusie ten aanzien van noodweerexces
Gelet op het vorengaande was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, van de verdachte, zijn moeder of zijn woning. Er bestond dus ook geen noodzaak om zich hiertegen te verdedigen. De verdachte komt dan ook geen beroep toe op noodweer of noodweerexces.
Juridisch kader putatief noodweer
Van putatief noodweer(exces) is sprake indien weliswaar geen sprake was van een noodweersituatie, maar wel van een situatie waarin de verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat sprake was van een (dreigende) noodweersituatie.
Feitelijke toedracht
In het licht van de hiervoor benoemde toedracht stelt de rechtbank verder vast dat de moeder van de verdachte weliswaar een bericht heeft gestuurd dat er mensen van een motorclub voor de deur stonden, maar dat de situatie ter plaatse duidelijk anders was. Voor de deur van de woning stonden in de voortuin drie personen, te weten twee oudere mannen en een jongere vrouw. Tevens bevonden zich drie personen op enige afstand van de woordenwisseling aan de zijkant van de woning. Niemand was gewapend. Er werd geen geweld gepleegd, noch werd daarmee op dat moment kenbaar gedreigd. Dit moet ook voor de verdachte zichtbaar en kenbaar zijn geweest.
Conclusie ten aanzien van verweer putatief noodweerexces
Het beroep op putatief noodweerexces wordt verworpen, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zichzelf of zijn moeder of zijn woning moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een straf met een voorwaardelijk kader en een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich naar aanleiding van een conflict waarbij zijn moeder betrokken was, met zijn halfbroer begeven naar de woning van zijn moeder. Geconfronteerd met een groep mensen die zich voor de woning bevond, is de verdachte uit de auto gestapt en is hij direct gestart met het uitoefenen van excessief geweld, waarbij hij het gebruik van een mes niet heeft geschuwd. In die geweldsuitbarsting heeft hij een slachtoffer tweemaal in de rug gestoken. Vervolgens heeft hij, samen met zijn halfbroer, een ander slachtoffer – dat weerloos op de grond lag – geschopt en geslagen, onder andere tegen het hoofd. Ook dit slachtoffer heeft de verdachte nog eens tweemaal gestoken, in de borststreek. Deze slachtoffers hebben het ternauwernood overleefd. Ook heeft de verdachte een derde slachtoffer, een jongere vrouw, vuistslagen in het gezicht gegeven en haar tegen de ramen van een woning gegooid.
Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De slachtoffers hebben ook nu nog te lijden onder de aanzienlijke lichamelijke en psychische gevolgen van het uitgeoefende geweld. Daarnaast heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. In de regel veroorzaakt dit angst bij ooggetuigen. Ook vormen dergelijke feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 augustus 2024, waaruit volgt dat de belangrijkste risicofactor bij de verdachte zijn psychosociaal functioneren betreft. Er is sprake van een instabiele en traumatische jeugd. Daarnaast was de verdachte door het uitgaan van zijn relatie enkele maanden voorafgaand aan de tenlastelegging, mentaal ontregeld. Dit uitte zich onder meer in de tweede risicofactor: middelengebruik. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole. Indien een lange gevangenisstraf wordt opgelegd, kan in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw onderzocht worden of bijzondere voorwaarden geïndiceerd zijn.
De strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Het zwaartepunt ligt daarbij bij de bewezenverklaarde pogingen tot doodslag. De verdachte heeft in zijn geweldsexplosie geprobeerd om niet één, maar twee personen van het leven te beroven. Bij een van die slachtoffers heeft hij dat zowel alleen, door het steken met een mes, als samen met zijn halfbroer, door het schoppen en slaan tegen het hoofd, geprobeerd.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

6.1
[naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 41.275,04, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3.775,04 aan materiële schade, € 25.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 12.500,00 aan mogelijke toekomstige, nog niet vast te stellen schade. Voor wat betreft het gedeelte van € 12.500,00 wordt verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 28.775,04, betreffende de gevorderde materiële en immateriële schade.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het beroep op noodweerexces.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde immateriële schade. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de raadsman bepleit dat uit de stukken niet volgt dat in de jas is gestoken, waardoor die post niet voor vergoeding in aanmerking komt.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor de gevorderde schade met betrekking tot de jas. De rechtbank acht het aannemelijk dat de jas is beschadigd, nu de benadeelde partij twee maal in zijn rug is gestoken.
De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 3.775,04.
Voorts kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Gelet op de aard van het feit, de gevolgen voor de benadeelde en wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 25.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding het gevorderde bedrag van € 12.500,00 aan mogelijke toekomstige schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 28.775,04, bestaande uit € 3.775,04 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 28.775,04, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
6.2
[naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 28.520,45, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.520,45 aan materiële schade, € 25.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.000,00 aan mogelijke toekomstige, nog niet vast te stellen schade. Voor wat betreft het gedeelte van € 1.000,00 wordt verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 27.520,45, betreffende de gevorderde materiële en immateriële schade.
6.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het beroep op noodweerexces.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de gevorderde immateriële schade en heeft met betrekking tot de gevorderde materiële schade verzocht om afwijzing van de post ‘brillen’ nu deze kunnen worden teruggevraagd bij de politie.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, is (met uitzondering van de gevorderde kosten voor de twee brillen) namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 2.492,45. Voor wat betreft de post ‘brillen’ geldt dat uit het dossier blijkt dat één bril in beslag is genomen. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor een tweede inbeslaggenomen bril.
Voorts kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 25.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding het gevorderde bedrag van € 1.000,00 aan mogelijke toekomstige schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 27.492,45, bestaande uit € 2.492,45 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 27.492,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
6.3
[naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.241,63, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 241,63 aan materiële schade, € 2.500,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan mogelijke toekomstige, nog niet vast te stellen schade. Voor wat betreft het gedeelte van € 2.500,00 aan mogelijke toekomstige schade wordt verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.741,64, betreffende de gevorderde materiële en immateriële schade.
6.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het beroep op noodweerexces.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade te matigen nu bij het slachtoffer reeds sprake was van psychische problematiek.
De gevorderde reiskosten dienen volgens de raadsman te worden afgewezen nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
6.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden door het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 241,63.
Voorts kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,00. Voor het overige wordt de vordering voor wat betreft de immateriële schade afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van het gevorderde bedrag van € 2.500,00 aan mogelijke toekomstige schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 741,63 bestaande uit € 241,63 aan materiële schade en € 5.00,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 741,63, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag en
medeplegen van poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 28.775,04 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 28.775,04 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 178 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 27.492,45 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst de vordering af voor zover het betreft een bedrag van € 28,00 aan materiële schade;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.492,45 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 172 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] deels toe tot een bedrag van € 741,63 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
wijst de vordering af voor zover het betreft een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 741,63 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
mr. N.B. Haverhoek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2024.