ECLI:NL:RBDHA:2024:14798
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2024, beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn zienswijze herhaald en ingelast, en betoogt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de beschikking vernietigbaar is.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen, en de rechtbank concludeert dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank merkt op dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in de beschikking, maar dit doet niets af aan de conclusie dat de aanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar gemaakt op 1 oktober 2024.