ECLI:NL:RBDHA:2024:14796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
09/077782-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag met zware mishandeling als gevolg

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1987, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 maart 2024 in Honselersdijk, waar de verdachte samen met zijn halfbroer een gewelddadige confrontatie aanging met twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere malen met kracht tegen het hoofd en in het gezicht van het slachtoffer heeft geschopt, terwijl deze weerloos op de grond lag. De rechtbank verwierp het verweer van noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte heeft gepleegd, een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft veroorzaakt en dat de kans op dodelijk letsel aanwezig was. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van [naam 1] niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de vordering van [naam 2] gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/077782-24
Datum uitspraak: 18 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 juni 2024 (pro forma) en 4 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.C. Knoef naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 juni 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, heeft/hebben gestoken,
- die [naam 1] meermalen heeft/hebben geslagen en/of vuistslagen heeft/ hebben gegeven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 1] meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekverwondingen (in de rug), heeft toegebracht, door
- die [naam 1] meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, te steken,
- die [naam 1] meermalen meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 1] meermalen te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam 1] één of meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, te steken,
- die [naam 1] één of meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 1] één of meermalen te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 2] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben gestoken,
- die [naam 2] meermalen heeft/hebben geslagen en/of vuistslagen heeft/ hebben gegeven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 2] meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekverwonindingen in de rug en/of romp en/of meerdere fracturen in ribben en/of wervels en/of letsel aan het oog(kas), heeft toegebracht, door:
- die [naam 2] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken,
- die [naam 2] meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 2] meermalen te schoppen en/of trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [naam 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam 2] één of meermalen met een mes, althans een scherp en punt voorwerp, te steken,
- die [naam 2] één of meermalen te slaan en/of vuistslagen te geven in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam 2] één of meermalen te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd tegen [naam 1] dan wel zich hier als medepleger schuldig aan heeft gemaakt. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2024071351, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 434).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] opgemaakt op 9 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 52 tot en met p. 56), zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [straatnaam] ter hoogte van nummer [huisnummer 1] te Honselersdijk.
Pleegdatum: dinsdag 5 maart 2024.
Ik voelde dat ik geduwd werd en daarna kreeg ik een klap op mijn gezicht. Toen zag ik alleen maar de grond.
Nadat ik die klap had gehad opende ik mijn ogen en probeerde ik mijzelf op te tillen. Ik voelde van alle kanten allemaal schoppen en slagen tegen mijn hoofd en zij. Volgens mij was het de jongen met de licht gekleurde kleding. Ik kreeg toen meer klappen op de achterkant van mijn rug en op de achterkant van mijn hoofd.
Ik kroop een beetje over de straat maar ik stond uiteindelijk op en het leek alsof ik nog een schop na kreeg want ik ben toen gestruikeld. Toen viel ik weer naar de grond en kreeg ik nog meer klappen en schoppen.
2. Het geschrift, te weten Forensisch-medisch onderzoek betreffende [naam 2] d.d. 8 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 400 tot en met p. 417):
De letsels in- en aan het hoofd waren gelokaliseerd op 2 plaatsen:
-Bij het linker oog waren huidverscheuringen en een bloeduitstorting, met een
ondergelegen traumatische verwijding tussen linker jukbeen en
voorhoofdsbeen. Deze letsels zijn alle het gevolg van stomp botsende geweldsinwerking tegen het linker oog en het linker jukbeen.
- Binnen de schedel was er bloeduitstorting onder het harde hersenvlies in de
middellijn onder het schedeldak en bij de scheidingsmembraan tussen grote-
en kleine hersenen. Deze bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is
traumatisch van oorsprong en is het gevolg van krachtig botsend geweld
tegen het hoofd, zoals door slaan, schoppen en/of vallen tegen harde
ondergrond.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 voor zover
inhoudende (p. 179 tot en met p. 196):
Ik bekeek camerabeelden, aangetroffen op de openbare website www.dumpert.nl.
Man 1: droeg een zwarte pet; zwarte bovenkleding; zwarte broek; zwarte schoenen.
Man 3: donker haar; beige bodywarmer met muts; donkerkleurig met (neon)geel trainingspak. Zowel op het trainingsvest, als op de trainingsbroek (aan beide kanten) een gele streep aan de zijkant.
Ik zag dat man 3 zijn rechter arm naar achter hief en meerdere slaande bewegingen maakte. Ik zag kort hierna dat hij dit deed in de richting van een persoon op de grond (man 4).
Ik zag dat man 3 voorovergebogen stond en keek in de richting van de grond. Ik zag dat man 1 in zijn richting liep. Ik zag dat man 3 vervolgens een trappende beweging maakte en hoorde direct daarna een doffe klap.
Ik zag dat zowel man 1 en man 3 in de richting van de grond keken.
Ik zag dat man 3 vervolgens met zijn lichaam omhoog kwam, zijn linker arm naar achter zwaaide en zijn rechter arm naar voren zwaaide. Ik zag dat man 3 vervolgens als het ware een kleine sprong maakte en vervolgens een trappende beweging maakte. Ik hoorde direct daarna een doffe klap.
Ik zag dat man 3 zijn rechterbeen naar achteren bewoog en vervolgens met snelheid naar voren bewoog, in de richting van man 4. Ik hoorde direct een doffe klap.
Ik zag vervolgens dat man 1 weer in beeld kwam gelopen en richting man 3 en man 4 liep. Ik zag dat man 1 voorover boog richting man 4 en twee keer met zijn linker arm zwaaide richting man 4.
Ik zag vervolgens dat man 3 met versnelde pas in de richting van man 4 rende, en met zijn rechterbeen vooruit richting man 4 sprong. Ik zag dat man 4 van achteren en ter hoogte van zijn rechterheup werd geraakt door de trap van man 3.
Ik zag dat man 4, direct hierna, door de snelheid en de kracht van de trap, voorover op de grond viel.
Ik zag dat man 3 opstond, in de richting van man 4 (die op de grond lag) liep. Ik zag dat man 3 zijn rechter hand hief, zijn hand opende en twee keer een slaande beweging maakte richting man 4.
Ik hoorde direct daarop, terwijl man 3 die slaande bewegingen maakte, twee keer een felle, scherpe pets. Ik zag dat man 3 deze twee slaande bewegingen richting het bovenlichaam, danwel hoofd van man 4 maakte. Ik zag dat man 1 ondertussen naast man 4 en man 3 stond. Ik zag dat man 3 vervolgens met zijn rechterbeen een trappende beweging maakte richting het onderlichaam (billen) van man 4. Ik hoorde direct een doffe klap.
Ik zag vervolgens dat man 3 richting man 4 liep. Ik zag dat man 4 zijn rechter hand hief ter hoogte van zijn gezicht en vervolgens zag ik dat man 3 twee keer, met vlakke hand een slaande beweging maakte richting het hoofd van man 4.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2024 voor zover
inhoudende (p. 166 tot en met p. 170):
Betreft: camerabeelden deurbel [straatnaam] [huisnummer 2]
Op de derde seconde zie ik dat van de drie personen die zich tussen de twee auto's bevinden één persoon geknield op de grond zit. Ik noem hem in dit proces- verbaal man 1.
Rechts van hem staat een persoon gekleed in een donderkleurige broek met een licht kleurige streep, waarschijnlijk draagt hij een trainingsbroek. Onder een soort lange bodywarmer draagt hij een trainingsjack, donkerkleurig, met een vergelijkbare lichtkleurige streep. Ik noem deze man in dit proces-verbaal man 2.
Links van man 1 staat een persoon die een snelle beweging lijkt te maken richting man 1. Deze man is geheel in het donker gekleed en draagt een donkerkleurige pet. Ik noem hem in dit proces-verbaal man 3.
Ik zie dat man 1 op voeten, knieën en handen steunend op de grond.
Man 1 probeert te gaan staan. Ik zie dat man 2 loopt richting man 1. Ik zie dat man 2 met zijn rechterbeen een zwaai maakt richting man 1 en hem hierbij in zijn gezicht schopt. Man 1 valt hierdoor weer op de grond op zijn rug.
Ik zie dat man 2 dichter bij man 1 gaat staan die op de grond ligt Man 2 geeft met zijn rechterhand een stoot richting het gezicht van man 1Hierna geeft man 2 een schop met zijn rechtervoet tegen de rug van man 1.
Ik zie dat man 2 met zijn rechterbeen man 1 een schop geeft richting zijn gezicht. Ik hoor hard gekreun van pijn als man 1 wordt geraakt.
Man 2 geeft man 1 opnieuw een schop richting zijn gezicht en/of rug.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [de verdachte] , opgemaakt op 9 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 281 tot en met p. 290):
Ik zat bij mijn broertje in de auto. We kregen een belletje dat er een groep voor de deur stond. Daar gingen we gewoon op af.
V: Wat had je zelf voor kleding aan?
A: Ja, dat was wel te zien toch op het filmpje? Trainingspak met fel gele strepen. Ik had een bodywarmer aan.
A: Ik kan hier niet tegen man, dat ik mijzelf zo laat gaan man.
V: Ik snap dat het lastig is, maar wat zie je jezelf doen?
A: Ik schop en sla hem ja.
V: Wat zie je?
A: Ik zag dat ik hem sloeg en schopte. Ooghoogte.
3.5.
Bewijsoverwegingen feit 2 primair
Poging doodslag?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte door [naam 2] (hierna: [naam 2] ) tegen zijn hoofd te schoppen, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, omdat de kans op het intreden van dodelijk letsel niet aanmerkelijk was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is (minstens) voorwaardelijk opzet vereist. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van de aangever – in het leven roept, is afhankelijk van omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte onder meer met geschoeide voet de aangever meerdere malen tegen het gezicht en het hoofd heeft geschopt.
Het hoofd van de aangever was tijdens het schoppen, onbeschermd. Bij de trappen is telkens een doffe klap te horen op de beelden. Uit de beelden en de bijbehorende geluiden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte met forse kracht heeft getrapt of geschopt tegen het hoofd van de aangever. Dat de verdachte met kracht heeft geschopt blijkt ook uit het bij de aangever geconstateerde letsel, namelijk onder meer een traumatische verwijding tussen het linker jukbeen en het voorhoofdsbeen en een bloeduitstorting binnen de schedel onder het harde hersenvlies.
De rechtbank overweegt dat het meerdere malen met forse kracht met geschoeide voet schoppen tegen het (onbeschermde) gezicht en hoofd van een persoon die op de grond ligt de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon komt te overlijden. Bij deze omstandigheden is het een algemene ervaringsregel dat dit soort geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van onder meer de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Het handelen van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte opzet had, in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangever.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag door middel van het slaan en schoppen tegen het hoofd, gezicht en het lichaam dan ook wettig en overtuigend bewezen.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat het bestanddeel medeplegen eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu tijdens het slaan en schoppen van [naam 2] sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn halfbroer [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), die met name blijkt uit de gezamenlijke uitvoering op het moment dat het slachtoffer weerloos op de grond lag, zoals is te zien op de camerabeelden.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het medeplegen van het steken van [naam 2] met een mes. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte] degene is geweest die [naam 2] met een mes heeft gestoken. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte] een mes had meegenomen en dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] dit mes gebruikte tegen [naam 2] . Hierdoor is voor wat betreft het steken met het mes niet komen vast te staan dat tussen de verdachte en [medeverdachte] sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 maart 2024 te Honselersdijk, gemeente Westland
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [naam 2] meermalen heeft geslagen en vuistslagen heeft gegeven in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam en
- die [naam 2] meermalen heeft geschopt in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces. De verdachte heeft geweld gepleegd ter verdediging van zijn naasten, hun woning/ eigendommen en ter verdediging van hemzelf. Doordat de verdachte had gehoord dat er een groep mensen voor de woning van zijn moeder stond, welke groep de verdachte toen hij met [medeverdachte] bij de woning aankwam ook daadwerkelijk zag, was reeds sprake van een noodweersituatie, in de vorm van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Daarbij komt dat de verdachte, nadat hij uit de auto stapte, als eerste een klap kreeg, waardoor sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zichzelf mocht verdedigen. Hierna heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Dit was echter het gevolg van een hevige gemoedsbeweging die mede is veroorzaakt door de onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor geen sprake kan zijn van noodweer(exces).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt vast dat sprake was van een conflict tussen de moeder van de verdachte en [naam 3] (hierna: [naam 3] ). [naam 3] is met vijf anderen naar de woning van de moeder van de verdachte gegaan. Voor deze woning, waar eveneens de stiefvader en het zusje van de verdachte aanwezig waren, ontstond een heftige woordenwisseling. De verdachte en zijn halfbroer en medeverdachte [medeverdachte] zijn hierop gebeld en zijn naar de woning gereden. Toen zij uitstapten, stonden [naam 3] , haar vader [naam 1] en [naam 2] voor de deur van de moeder van de verdachte. Drie andere personen stonden aan de zijkant van de woning. Er was sprake van een verhitte discussie maar er werden geen geweldshandelingen verricht, noch werd daarmee op dat moment kenbaar gedreigd.
De verdachte en [medeverdachte] zijn uit hun auto gestapt en direct agressief en aanvallend op de groep afgelopen. De handelingen die volgden waren niet gericht op verdedigen maar op confronteren, waarbij de verdachte en [medeverdachte] de agressor waren. Dat de verdachte als eerste een klap heeft gekregen, is niet aannemelijk geworden.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of het gevaar daarvoor, van de verdachte, zijn moeder of zijn woning. Er bestond dus ook geen noodzaak om zich hiertegen te verdedigen. Daarmee komt de verdachte geen beroep toe op noodweer of noodweerexces.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de periode die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft hierbij gewezen op de Pro Justitia rapportage en het reclasseringsadvies.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn halfbroer schuldig gemaakt aan een poging doodslag. De verdachte heeft zich naar aanleiding van een conflict waarbij zijn moeder betrokken was, met zijn halfbroer begeven naar de woning van zijn moeder. Geconfronteerd met een groep mensen die zich voor de woning bevond, is de verdachte uit de auto gestapt en is hij direct gestart met het uitoefenen van excessief geweld. Hij heeft het slachtoffer onder andere meerdere malen met kracht tegen zijn hoofd en in zijn gezicht geschopt, terwijl hij weerloos op de grond lag. Dat het door de verdachte uitgeoefende geweld niet heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van de verdachte te danken is. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Het slachtoffer heeft ook nu nog te lijden onder de aanzienlijke lichamelijke en psychische gevolgen van het uitgeoefende geweld. Daarnaast heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. In de regel veroorzaakt dit angst bij ooggetuigen. Ook vormt een dergelijk feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 mei 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een rapport van M. Hulshof, GZ-psycholoog van 8 juli 2024. Hieruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van alcohol. Gezien de aard en de duur van deze stoornissen, waren deze in ieder geval aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert om de verdachte het ten laste gelegde op basis van de aanwezige pathologie in een verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte heeft in zijn leven geen patroon van agressie laten zien. De psycholoog beschouwt het recidiverisico op gewelddadig gedrag als laag, mits de verdachte zijn gedragspatronen doorbreekt. In verband met het terugdringen van het recidiverisico is toezicht noodzakelijk.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 juni 2024, waaruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld, vanwege het feit dat de verdachte in stressvolle situaties alcohol zag als middel om de stress te verlagen. De ontremmende werking van alcohol, in combinatie met zijn psychosociaal functioneren, maakt dat de reclassering een reële kans ziet op recidive. Om de kans op recidive te beperken, acht de reclassering het noodzakelijk dat de verdachte behandeling volgt om zijn alcoholgebruik onder controle te krijgen, zijn oplossingsvaardigheid te vergroten en dat hij zijn traumatische jeugdervaringen leert te verwerken.
De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

6.1
[naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 41.275,04, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3.775,04 aan materiële schade, € 25.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 12.500,00 aan mogelijke toekomstige, nog niet vast te stellen schade. Voor wat betreft het gedeelte van € 12.500,00 wordt verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
6.2
[naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 28.520,45, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.520,45 aan materiële schade, € 25.000,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.000,00 aan mogelijke toekomstige, nog niet vast te stellen schade. Voor wat betreft het gedeelte van € 1.000,00 wordt verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 27.520,45.
6.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering voor wat betreft de immateriële schade te matigen omdat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het steken van [naam 2] met een mes dan wel omdat in soortgelijke zaken een lager bedrag wordt toegewezen aan immateriële schadevergoeding. Tevens heeft hij verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen in verband met eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade, is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 2.492,45. Voor wat betreft de post ‘brillen’ geldt dat uit het dossier blijkt dat één bril in beslag is genomen. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor een tweede in beslag genomen bril.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan tevens worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 25.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding het gevorderde bedrag van € 1.000,00 aan mogelijke toekomstige schade.
Over de door de raadsman gestelde eigen schuld overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij werd geconfronteerd met het feit dat de verdachte, nadat hij arriveerde op de plaats delict, direct op hem begon in te schoppen en te slaan. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor geen sprake is van enige mate van eigen schuld en zal dan ook niet overgaan tot matiging van de schadevergoeding.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 27.492,45, bestaande uit € 2.492,45 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 27.492,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door GGZ Delfland, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geen cocaïne gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
- de reclassering vooraf om toestemming vraagt om op een gewenste datum alcohol te nuttigen. Indien de veroordeelde toestemming krijgt van de reclassering, mag hij enkel de dag waarop hij toestemming krijgt, alcohol nuttigen. Per moment van goedkeuring, mag de veroordeelde maximaal twee eenheden nuttigen. De reclassering zal door middel van urinecontrole erop toezien dat de veroordeelde zich aan voornoemde afspraak houdt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 27.492,45 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst de vordering af voor zover het betreft een bedrag van € 28,00 aan materiële schade;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.492,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 172 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
mr. N.B. Haverhoek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2024.