ECLI:NL:RBDHA:2024:14789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
24.19341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft op 22 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank heeft de zaak op 27 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat ervan mag worden uitgegaan dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen eerlijk proces zal krijgen in Zwitserland vanwege de kosten voor het instellen van beroep, maar de rechtbank oordeelt dat deze kosten niet in strijd zijn met internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat er concrete aanwijzingen zijn dat Zwitserland zijn verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 augustus 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19341

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak NL24.19342, op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. A. Alkir, waarnemend voor de gemachtigde van eiser, M. Cheiboukh als tolk en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft op 22 januari 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Eiser heeft bij zijn aanvraag gesteld dat hij de Syrische nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1994.
3. De minister heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 2 mei 2024 op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen omdat Zwitserland op grond van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013) verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 8 oktober 2015 en 1 november 2021 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De minister heeft daarom op 12 maart 2024 de Zwitserse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Zwitserse autoriteiten hebben op 14 maart 2024 ingestemd met de terugname van eiser. Gelet hierop staat sinds die datum de verantwoordelijkheid van Zwitserland vast.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers stelling in beroep dat alle processtukken, waaronder de zienswijze, als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Het is aan eiser om aan te voeren waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. Daarom zal de rechtbank zich uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
7. Eiser wijst erop dat indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, de mogelijkheid voor Nederland bestaat om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Hij blijft van mening dat ten aanzien van Zwitserland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat hiervoor concrete aanwijzingen zijn. Hiertoe voert eiser aan dat hij geen eerlijk proces zal krijgen in Zwitserland omdat er € 750,- wordt gevraagd om in beroep te gaan. Aangezien hij geen geld heeft, krijgt hij geen eerlijk proces en zal er een schending volgen van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst in dit verband naar pagina 37 van het rapport van AIDA van 31 mei 2023 over Zwitserland (2022 update). Daarnaast blijft eiser van mening dat er veel racisme, discriminatie en vreemdelingenhaat tegen vluchtelingen aanwezig is in Zwitserland. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser gewezen op pagina’s 8 en 13 van het “Report of the Working Group of Expert on People of African Descent on its mission to Switserland” van 4 oktober 2022. Gelet op het voorgaande meent eiser dat zijn asielaanvraag in Nederland dient te worden behandeld op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
8. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. De minister zal alleen van overdracht dienen af te zien indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het instellen van beroep geld kost, niet in strijd is met de internationale verplichtingen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de gestelde kosten, betrekking hebben op kosten voor rechtsbijstand. De minister heeft in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht verwezen naar artikelen 19, 20 en 21 van de Procedurerichtlijn. Het rapport van AIDA heeft de minister ook niet tot een ander standpunt hoeven leiden. Uit de pagina die eiser heeft aangehaald blijkt dat er weliswaar een financieel obstakel is voor het instellen van beroep, maar hieruit blijkt ook dat voor beroepen die zijn ingediend door wettelijke vertegenwoordigers die werken voor de organisaties die door de State Secretariat for Migration (SEM) zijn gemandateerd meestal niet een dergelijke betaling nodig is. Met de verwijzing naar het rapport van AIDA heeft eiser niet onderbouwd dat hij griffierecht dient te betalen. Bovendien is niet gesteld, noch gebleken, dat het heffen van griffierecht in strijd is met de Europese regels.
8.2.
De verwijzing van eiser naar het “Report of the Working Group of Expert on People of African Descent on its mission to Switzerland” van 4 oktober 2022 biedt eveneens onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat eiser bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Uit dit rapport blijkt dat mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland structureel te maken hebben met rassendiscriminatie. Echter volgt uit dit rapport ook dat de Zwitserse autoriteiten de problemen waarmee mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te maken hebben, hebben erkend en dat de autoriteiten actief stappen ondernemen om de mensenrechten van mensen van Afrikaanse afkomst te garanderen.
8.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht op het standpunt heeft gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. In wat eiser ter zitting zelf naar voren heeft gebracht over de tijd die hij in Zwitserland heeft doorgebracht en de ervaringen die hij daar heeft opgedaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ditzelfde geldt voor zijn stelling dat hij geen asielprocedure meer heeft in Zwitserland. Zwitserland heeft met het claimakkoord immers gegarandeerd dat eisers asielaanvraag in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eisers stelling ter zitting dat hij een beroerte heeft gehad, is niet onderbouwd en bovendien geldt dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat medische zorg voor eiser in Zwitserland beschikbaar is. Bovendien geldt dat, mocht eiser na overdracht toch vinden dat Zwitserland zich niet aan de Procedurerichtlijn en/of de overige verplichtingen houdt, hij een klacht kan indienen bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. Dit geldt ook in het geval eiser te maken krijgt met discriminatie. Niet is gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8.4.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht naar Zwitserland onevenredig hard is. Eiser heeft in dit kader niets anders aangevoerd dan wat hiervoor al is besproken. Hierover is reeds geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat Zwitserland zich tegenover eiser niet aan zijn verdragsverplichtingen zal houden. De minister heeft daarom geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.