ECLI:NL:RBDHA:2024:14785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
NL24.31468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, en dat Nederland op 19 juli 2024 een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat op 23 juli 2024 is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat hij in Duitsland te horen heeft gekregen dat hij naar Nederland moest terugkeren, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen concrete aanwijzingen heeft gegeven dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.

De rechtbank concludeert dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigen. De rechtbank beslist dat het beroep ongegrond is en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31468

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en
de minister van Asiel en Migratievoorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.31469. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 19 juli 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 23 juli 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder c van de Dublinverordening aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eiser betoogt dat hij in Duitsland te horen heeft gekregen dat hij naar Nederland moest terugkeren. Eiser is vervolgens naar Nederland gekomen om asiel aan te vragen. Eiser stelt dat nu hij weer naar Duitsland wordt overgedragen het voor hem onduidelijk is welk land verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. [3] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, opvang of de medische zorg. Daarvan zal pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [4]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser het voorgaande niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij in Duitsland te horen heeft gekregen dat hij naar Nederland moest terugkeren. Volgens vaste jurisprudentie mag de minister uitgaan van de juistheid van de informatie in het Eurodac-systeem. Uit de Eurodac-treffer blijkt dat eiser op 2 augustus 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 19 juli 2024 hebben de Nederlandse autoriteiten Duitsland verzocht eiser terug te nemen. Op 23 juli 2024 hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd. Hieruit blijkt dat Duitsland het door eiser gedane verzoek in behandeling zal nemen. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Duitsland vast. Vooralsnog bestaat geen reden om te veronderstellen dat de Duitse autoriteiten eiser terug zullen sturen naar Nederland.
6.3.
Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en hij mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.