ECLI:NL:RBDHA:2024:14785
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, en dat Nederland op 19 juli 2024 een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat op 23 juli 2024 is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat hij in Duitsland te horen heeft gekregen dat hij naar Nederland moest terugkeren, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen concrete aanwijzingen heeft gegeven dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
De rechtbank concludeert dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigen. De rechtbank beslist dat het beroep ongegrond is en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.