ECLI:NL:RBDHA:2024:14750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/09/670305 / JE RK 24-1394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], en het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling onvoldoende heeft onderbouwd waarom de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zou zijn, en heeft het verzoek hiertoe afgewezen. De kinderrechter heeft echter wel besloten om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen, maar slechts voor de duur van zes maanden. Dit besluit is genomen met het oog op de zorgen over de opvoedsituatie en de relatie tussen de ouders, waarbij de kinderrechter heeft aangegeven dat er nog mogelijkheden zijn binnen de ondertoezichtstelling die benut moeten worden. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om een schriftelijke update te geven over de voortgang van de situatie voor de volgende zitting, die over een half jaar zal plaatsvinden. De kinderrechter heeft benadrukt dat de inzet van alle betrokkenen cruciaal is voor het welzijn van [de minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/670305 / JE RK 24-1394
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging ondertoezichtstelling
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.F. Deen te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij haar vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 september 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 26 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Het volgende ligt aan het verzoek ten grondslag. [de minderjarige] verblijft sinds het voorjaar van 2023 volledig bij de vader. 10 voor Toekomst is ingezet om zicht te krijgen op de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de vader. De vader heeft grote stappen gemaakt in zijn rol als opvoeder het afgelopen jaar, maar er zijn ook nog enkele punten blijven liggen. De gezinscoach ziet dat de vader zich soms overbelast voelt door alle verantwoordelijkheden die hij draagt. Daardoor lukt het niet om te werken of naar stage te gaan. Hierdoor loopt de vader vast om een stabiele omgeving te creëren voor [de minderjarige] . De vader wil namelijk naast de opvoeding van [de minderjarige] zichzelf verder ontwikkelen door middel van een studie, stage en werk. Door al deze verantwoordelijkheden lukt het de vader niet altijd om een vaste structuur aan te houden en [de minderjarige] op tijd naar opvang te brengen, zelf naar school te gaan en/of op tijd te komen bij zijn stage. De vader heeft in Nederland geen netwerk die hem kan helpen en ondersteunen bij de opvoeding. In overleg met 10 voor Toekomst en de vader is besproken dat de verwachting niet is dat wanneer 10 voor Toekomst op deze frequentie nog langer wordt ingezet er wel een ontwikkeling komt op bovenstaande punten. Er zal een andere koers ingezet moeten worden om het patroon te doorbreken. Het belangrijkste is dat er rust komt tussen de ouders, en stabiliteit komt in de thuissituatie en in de omgang met de moeder. Alle vormen van hulpverlening zijn ingezet maar ondanks dat is er geen verandering in de situatie. De gecertificeerde instelling wil daarom dat [de minderjarige] doordeweeks verblijft bij een pleeggezin, en in het weekend bij de vader thuis. Hierdoor kan de vader zich doordeweeks volledig richten op een goede toekomst voor hem en [de minderjarige] , met als doel dat zij in de toekomst weer volledig bij hem kan wonen.
3.3.
Tijdens de zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat recent een incident heeft plaatsgevonden tussen de vader en de moeder. De ouders hebben zonder medeweten van de gecertificeerde instelling weer onderling contact gehad, dat is uitgemond in fysiek geweld tussen de ouders en waar [de minderjarige] getuige van is geweest.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft, kort en zakelijk weergegeven, toegelicht dat sinds hij verantwoordelijk is voor de zorg en opvoeding van [de minderjarige] , hij altijd om hulp heeft gevraagd om te leren hoe met bepaalde dingen om te gaan. Dit doet hij nog steeds. De vader heeft op dit moment vooral behoefte aan hulp met problemen die niet direct zien op het opvoeden van [de minderjarige] . Op dit moment heeft de vader namelijk vooral zorgen over zijn financiële situatie.
De advocaat van de vader licht toe dat blijkt dat de vader grote stappen heeft gezet en het goed doet in zijn rol als ouder. De vraag is dan ook of een uithuisplaatsing in het belang is van [de minderjarige] . Daarbij speelt mee dat de vader aangeeft de zorg voor [de minderjarige] graag met moeder te delen. De moeder geeft aan dat ook te willen, dus het is van belang dat hier goed naar gekeken wordt. De advocaat onderschrijft de genoemde zorgen van de gecertificeerde instelling maar vraagt zich af of het op een andere manier geregeld kan worden. De vader wil vooral hulp voor andere problemen die zich voordoen. Tegen de ondertoezichtstelling wordt daarom geen verweer gevoerd.
4.2.
Door de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder geeft aan dat het zowel fysiek als mentaal beter met haar gaat en zij de zorg en opvoeding voor [de minderjarige] op zich kan nemen. Momenteel verblijft [de minderjarige] elk weekend bij de moeder en dit gebeurt in onderling overleg met de vader en buiten ’t Zorghuisje om. Ondanks dat het goed met haar gaat en zij al in het weekend voor [de minderjarige] zorgt is zij door de gecertificeerde instelling niet meegenomen in het verzoek en meent dat er eerst gekeken moet worden of zij iets kan betekenen in de zorg en opvoeding in plaats van een pleeggezin.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De vader heeft de afgelopen periode goede stappen gezet in zijn opvoedersrol. Wel voelt de vader zich in de opvoeding van [de minderjarige] soms overbelast, waardoor een gestructureerd dagritme lijkt te ontbreken in het leven van [de minderjarige] . Verder heeft de kinderrechter zorgen over de relatie tussen de ouders. [de minderjarige] heeft de nodige onrust in haar leven gekend, en is onlangs weer getuige geweest van fysiek geweld tussen de ouders. Het is zorgelijk dat ondanks de inzet van hulpverlening, zoals ’t Zorghuisje, de ouders er niet in slagen om op een veilige manier contact met elkaar te hebben en [de minderjarige] buiten hun conflicten houden. Ook is het zorgwekkend dat de ouders zonder afstemming met de jeugdbeschermer en hulpverlening zelf afspraken maken, terwijl zij daar – blijkbaar – niet toe in staat zijn, met het recente geweldsincident tot gevolg. Verder heeft de moeder een sterke wens geuit om meer tijd met [de minderjarige] door te brengen, maar toont zij weinig inzicht in hoe dat veilig en verantwoord kan. Betrokkenheid van de jeugdbeschermer is daarom nog nodig.
5.3.
De gecertificeerde instelling heeft tijdens de zitting toegelicht dat alle middelen binnen de ondertoezichtstelling zijn uitgeput, met uitzondering van een uithuisplaatsing. De kinderrechter begrijpt de gecertificeerde instelling dan ook zo dat bij afwijzing van het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing, de ondertoezichtstelling geen meerwaarde meer zou hebben. De kinderrechter vindt dat de gecertificeerde instelling dit onvoldoende onderbouwd heeft, en ziet ook los van een eventuele uithuisplaatsing meerwaarde in een verlenging van de ondertoezichtstelling. Gelet op de hierboven beschreven zorgen zal de komende periode aandacht uit moeten gaan naar het op veilige en verantwoorde wijze vormgeven van de contacten tussen de ouders onderling en tussen [de minderjarige] en de moeder, bijvoorbeeld door het maken van (nieuwe) veiligheidsafspraken en het uitbreiden van de hulpverlening door ‘t Zorghuisje. Onderzocht kan worden of de moeder, gelet ook op haar wens, op termijn een grotere rol kan spelen in het leven van [de minderjarige] , en daarmee ook de vader kan ontlasten in zijn zorg- en opvoedtaken. Verder zal blijvende opvoedondersteuning aan de vader moeten worden verleend vanuit 10 voor Toekomst, en dit moet gemonitord worden. De vader heeft bovendien toegelicht dat hij graag méér hulp wil, en dan met name voor de persoonlijke problemen die hij ervaart, waaronder de financiële zorgen. Mogelijk dat de jeugdbeschermer met de vader (verder) in kaart kan brengen welke hulpverlenende instanties hij kan aanspreken. Het is wel de verantwoordelijkheid van de vader om die hulp dan ook te accepteren. Tijdens de zitting heeft de vader bijvoorbeeld weerstand geuit tegen de schuldhulpverlening, terwijl dit mogelijk een groot deel van zijn problemen kan verlichten of wegnemen. De kinderrechter doet dan ook een groot beroep op de vader om alle hulp aan te grijpen die hem verder kan brengen.
5.4.
De kinderrechter is verder van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. De reden van de verzochte uithuisplaatsing lijkt hoofdzakelijk gericht op het in staat stellen van de vader om aan zijn toekomst te werken door het volgen van een opleiding of stage, of door te werken. De gecertificeerde instelling heeft toegelicht dat de vader daar nu niet of onvoldoende aan toekomt, omdat hij ook voor [de minderjarige] zorgt. Zou hij hier wel aan toekomen, dan kan hij op termijn een stabielere basis bieden aan [de minderjarige] , zo is de gedachte. De gecertificeerde instelling heeft daarentegen nagelaten deugdelijk te onderbouwen waarom
op dit momentde verzochte uithuisplaatsing nodig is. De zorgen zoals hierboven omschreven zijn niet zodanig dat het noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] om haar uit huis te plaatsen. Tijdens de zitting heeft de gecertificeerde instelling aanvullende zorgen geuit, waaronder de zorg dat [de minderjarige] regelmatig niet op tijd komt op het kinderdagverblijf, terwijl dat voor haar ontwikkeling wel belangrijk is. De kinderrechter merkt daarover op dat de gecertificeerde instelling dergelijke zorgen verder niet onderbouwd heeft (bijvoorbeeld door het overleggen van een absentieoverzicht van het kinderdagverblijf), zodat de ernst en omvang daarvan – evenals de gevolgen voor [de minderjarige] – ook niet kunnen worden vastgesteld. Tegen deze achtergrond zal de kinderrechter het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing afwijzen.
5.5.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen, maar doet dit voor de duur van zes maanden, en houdt het verzoek voor het overige aan. De kinderrechter ziet nog mogelijkheden binnen de ondertoezichtstelling, maar het hangt af van de inzet van alle betrokkenen of die mogelijkheden voldoende benut worden. De kinderrechter ziet daarin aanleiding om over een half jaar te bezien of de ondertoezichtstelling daadwerkelijk (nog) meerwaarde heeft. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling een week voor de nog te bepalen zitting een schriftelijke update te sturen naar de rechtbank en de belanghebbenden, en daarin toe te lichten of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 26 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting
, gelegen vòòr 26 maart 2025, bij voorkeur bij mr. T.E.F. Reijnders;
6.4.
verzoekt de gecertificeerde instelling
om uiterlijk één weken vòòr de voornoemde zittingeen schriftelijke update aan de rechtbank en belanghebbenden toe te sturen;
6.5.
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de vader en zijn advocaat.
6.6.
wijst af het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 11 september 2024.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan kan Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.