ECLI:NL:RBDHA:2024:14737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
11183041 RP VERZ 24-50391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen en staatsgeheime informatie

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. M.D. Coumou en mr. A.J. Verhagen, de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met werknemer, die sinds 1990 in dienst is, te ontbinden zonder inachtneming van de opzegtermijn. De werknemer, die als strategisch analist werkzaam was bij de NCTV, is op 26 oktober 2023 aangehouden op verdenking van het bezitten en overdragen van staatsgeheime informatie. De kantonrechter heeft op 20 september 2024 uitspraak gedaan. De werknemer heeft zich verweerd door te stellen dat niet bewezen is dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door staatsgeheime informatie mee naar huis te nemen en deze te kopiëren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, en bepaald dat de werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. Tevens is de werknemer veroordeeld in de proceskosten van de Staat, begroot op € 944,00.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 11183041 RP VERZ 24-50391
Uitspraakdatum: 20 september 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Staat der Nederlanden,
zetelende te Den Haag,
verzoekende partij,
verder te noemen: de Staat,
gemachtigden: mr. M.D. Coumou en mr. A.J. Verhagen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. M. Kager (Delissen Martens Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
De Staat heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 23 producties (nrs. 1 tot en met 23), bij de griffie ingekomen op 28 juni 2024, verzocht - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst tussen de Staat en werknemer op de kortst mogelijke termijn en zonder inachtneming van de opzegtermijn te ontbinden zonder toekenning van de transitievergoeding.
1.2.
Op 15 augustus 2024 is bij de griffie een verweerschrift met een producties (nr. 1) binnengekomen.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is nog een brief namens de Staat van 21 augustus 2024 met een aanvullende productie (nr. 24) binnengekomen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 23 augustus 2024. Daarbij zijn namens de Staat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] alsmede de gemachtigden van de Staat verschenen en is de gemachtigde van werknemer verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van de Staat pleitaantekeningen overgelegd. Van hetgeen verder besproken is heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden.
1.5.
Na de mondelinge behandeling heeft werknemer zich nog mogen uitlaten over de aanvullende productie 24, hetgeen deze gedaan heeft bij akte uitlaten van 5 september 2024. Daarna is de uitspraakdatum op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1959, is sinds 1 januari 1990 in dienst van de Staat. Zijn laatste functie is Strategisch analist – senior wetenschappelijk medewerker op de Afdeling NCTV Academie bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Zijn huidige salaris bedraagt € 7.834,47 bruto per maand, exclusief een IKB-budget van 16.37 % bij een arbeidsomvang van 36 uur per week.
2.2.
Op 26 oktober 2023 is werknemer op Schiphol op weg naar Marokko aangehouden op verdenking van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie. Eveneens op 26 oktober 2023 heeft een huiszoeking bij werknemer plaatsgevonden.
2.3.
Sinds 26 oktober 2023 tot (tenminste) de datum van de mondelinge behandeling verblijft werknemer in bewaring, tot 14 december 2023 met volledige beperkingen.
2.4.
Op 27 november 2023 en 21 december 2023 heeft de NCTV informatie van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) ontvangen, waarin de AIVD meedeelt dat bij de huiszoeking bij werknemer een (zeer) grote hoeveelheid informatie is aangetroffen die is gerubriceerd als staatsgeheime informatie.
2.5.
NCTV heeft naar aanleiding van de informatie van de AIVD een integriteitsonderzoek naar het handelen van werknemer gedaan. Daarbij heeft de NCTV ook met werknemer willen spreken in het kader van hoor- en wederhoor. Een gesprek tussen NCTV en werknemer heeft niet plaatsgevonden, omdat werknemer zich beroept op zijn zwijgrecht in het strafproces en het feit dat hij jegens de Staat aan geheimhoudingsbepalingen is gebonden.
2.6.
Uit een memo van de Rijksrecherche van 6 februari 2024 blijkt dat werknemer wordt verdacht van – kort gezegd – het wederrechtelijk onder zich nemen van staatgeheime informatie en deze informatie aan te bieden aan een buitenlandse mogendheid in de periode tussen 1993 en 2023.
2.7.
Vanaf 28 mei 2024 heeft de Staat een loonstop doorgevoerd.
3.
Het inleidende verzoek van De Staat en het verweer (en het tegenverzoek) van werknemer
3.1.
De Staat verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (i.) een datum te bepalen waarop het verzoekschrift mondeling zal worden behandeld; (ii) de arbeidsovereenkomst tussen de Staat en werknemer op de kortst mogelijke termijn en dus zonder in achtneming van de opzegtermijn te ontbinden: a. primair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW; b. subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW; c. meer subsidiair op grond van artikel 7:669 lis 3 sub g BW, en d. meest subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW; (iii) te bepalen dat werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van de Staat, en (iv) werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt de Staat – kort gezegd – ten grondslag dat werknemer zich ernstig verwijtbaar jegens de Staat heeft gedragen, als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst meteen ontbonden moet worden, zonder enige vergoeding aan werknemer.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het ontbindingsverzoek door te stellen dat geenszins zeker is dat hij ernstig verwijtbaar jegens de Staat heeft gehandeld. Niettemin verzet werknemer zich niet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onder i (BW) (de combinatiegrond), mits rekening wordt gehouden met een opzegtermijn van vier maanden en onder toekenning van een transitievergoeding van € 159.926,85 bruto en een billijke vergoeding van € 77.996,73 bruto.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling ligt voor of werknemer verwijtbaar of zelfs ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door informatie vanuit (het kantoor van) de NCTV mee naar huis te nemen, deze informatie te kopiëren dan wel op andere gegevensdragers over te zetten, deze informatie vervolgens over te dragen aan een vreemde mogendheid, en dat alles over een langere periode.
4.2.
Bij deze beoordeling is in ieder geval van belang dat werknemer niet betwist dat hij reeds sinds 26 oktober 2023 tot in ieder geval de dag van de mondelinge behandeling in voorarrest zit en hij evenmin betwist dat bij of na zijn aanhouding informatie op hemzelf en/of in zijn woning is aangetroffen die afkomstig is van de NCTV.
4.3.
Ten aanzien van de aard van de aangetroffen informatie bestaat geen andere informatie, dan blijkt uit hetgeen het verzoekschrift daarover vermeldt, dat wil zeggen uit rapportages van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie, waaruit de Staat in het verzoekschrift citeert. Daaruit zou blijken dat het gaat om (zeer) grote hoeveelheden informatie, die als staatsgeheim worden geclassificeerd.
4.4.
In het kader van het eigen integriteitsonderzoek van de NCTV heeft de Staat op verschillende momenten getracht om werknemer ook zijn kant van het verhaal toe te lichten. In verband met het lopende strafproces heeft de NCTV lange tijd die gelegenheid niet gekregen. Uiteindelijk heeft werknemer de gelegenheid gekregen om zijn kant van het verhaal toe te lichten tijdens een gesprek op 26 of 27 februari 2024.
4.5.
Evenwel heeft werknemer via een e-mail van zijn gemachtigde van 23 februari 2024 laten weten dat hij op dat moment zijn belangen in de aanhangige strafzaak tegen hem wilde laten prevaleren, dat hij graag bereid was door de NCTV te worden gehoord, maar dat 26 of 27 februari 2024 daarvoor te prematuur was. Het horen zou kunnen plaatsvinden nadat hij door de Rijksrecherche zou zijn gehoord, hetgeen hij verwachtte dat dat in mei 2024 plaats zou kunnen hebben.
4.6.
Gelet op het feit dat de afronding van het integriteitsonderzoek daardoor nog minstens twee maanden op zich zou laten wachten heeft de NCTV dit onderzoek afgerond zonder hoor- en wederhoorgesprek met werknemer.
4.7.
Los van het voorgaande heeft werknemer ook nog naar voren gebracht dat hij wegens vergaande geheimhoudingsverplichtingen jegens zijn werkgever niet vrijuit kan spreken, dat hij zich niet kan verdedigen tegen de omvang en aard van de bij hem aangetroffen informatie, omdat hem daarover geen concrete beschuldigingen of feiten hard worden gemaakt en – overkoepelend – dat vanuit de onschuldpresumptie ervan moet worden uitgegaan dat hij niets onwettelijks heeft gedaan totdat dat in rechte het tegendeel vaststaat. In dat kader beroept hij zich ook op zijn zwijgrecht.
4.8.
Wat hier ook van zij, in deze ontbindingsprocedure gaat het er niet om dat wettig en overtuigend bewezen wordt dat werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan het strafrechtelijke feit van het openbaren van staatsgeheimen, maar gaat het erom of voldoende aannemelijk wordt dat werknemer jegens de Staat verwijtbaar of ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door informatie van de NCTV mee naar huis te nemen en die daar te bewaren, te kopiëren en wellicht over te zetten op andere gegevensdragers.
4.9.
In dat kader betwist werknemer niet dat hij hem thuis aanzienlijke hoeveelheden informatie, afkomstig van de NCTV, zijn aangetroffen. Wel stelt hij dat het geenszins is gebleken dat de bij hem aangetroffen informatie staatsgeheime informatie betreft, omdat hem de aard van de aangetroffen informatie niet is kenbaar gemaakt. Daarnaast wijst hij erop dat hij zeker niet de enige medewerker van de NCTV is die thuis informatie heeft liggen van vertrouwelijke aard.
4.10.
Het spreekt vanzelf dat werknemer zich in zijn strafproces kan en mag beroepen op zijn zwijgrecht. Maar dat hij zich in zijn strafproces wil beroepen op zijn zwijgrecht betekent niet dat hij zich in deze procedure daarachter kan verschuilen. Tegenover de onderbouwing van de zijde van de Staat, die met verwijzingen naar de rapportages van de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie inzicht geeft in de aard en omvang van hetgeen bij werknemer thuis aan informatie is aangetroffen, had het op de weg van werknemer gelegen om, mogelijks zelfs zonder op de details van de betreffende informatie in te gaan, enig inzicht te geven in wat naar zijn mening bij hem is aangetroffen en/of inzicht te geven dat hetgeen bij hem is aangetroffen juist geen staatsgeheime informatie betreft of kan betreffen. Dit alles heeft werknemer nagelaten, zodat in het kader van deze procedure tegenover de gemotiveerde onderbouwing van de zijde van de Staat geen enkele gemotiveerde betwisting van de zijde van werknemer is komen te staan. Dat betekent dat voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van hetgeen werknemer gedaan heeft van de juistheid van hetgeen de Staat naar voren heeft gebracht uit moet worden gegaan.
4.11.
Omdat de Staat gemotiveerd heeft onderbouwd dat bij werknemer thuis staatgeheime informatie is aangetroffen, staat daarmee de verwijtbaarheid van zijn handelen vast. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze handelswijze zelfs te kwalificeren als
ernstigverwijtbaar handelen. Het had werknemer, zeker gelet op zijn lange dienstverband bij de NCTV duidelijk moeten zijn dat het meenemen en kopiëren van informatie van de NCTV de belangen van de Staat ernstig zouden kunnen schaden.
4.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat naar het oordeel van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden zal worden op de voet van de voldragen ontslaggrond verwijtbaar handelen. Aan de beoordeling van de overige ontslaggronden komt de kantonrechter niet toe. Omdat het handelen van werknemer zelfs als ernstig verwijtbaar heeft te gelden zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn op de voet van artikel 7:671b lid 9 onder b. BW met onmiddellijke ingang ontbinden.
4.13.
In het verlengde van het voorgaande zal de kantonrechter op de voet van artikel 7:673 lid 7 onder c. BW bepalen dat de Staat in verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van werknemer geen transitievergoeding verschuldigd is.
4.14.
Omdat de kantonrechter op de hierboven genoemde gronden de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang zal ontbinden komt hij niet toe aan de beoordeling van de vraag of werknemer nog recht heeft op een billijke vergoeding.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal werknemer tenslotte worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat, begroot op € 944,00, waaronder een bedrag van € 814,00 als gemachtigden salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen de Staat en werknemer op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e. BW;
- bepaalt dat werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van de Staat;
- veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van de Staat, begroot op
€ 944,00;
- verklaart de proceskostenveroordeling van werknemer uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 20 september 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.