ECLI:NL:RBDHA:2024:14716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
09/177578-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en bezit van vuurwapen met ernstige gevolgen voor slachtoffer

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft bedreigd en in het bezit was van vuurwapens. De verdachte heeft dreigende chatberichten gestuurd naar zijn ex-partner en is vervolgens met een geladen vuurwapen naar haar woning gegaan. Midden in de nacht heeft hij op haar slaapkamerraam getikt, waardoor het wapen is afgegaan en een kogel in de woning is beland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 27 mei 2024 in Rijswijk schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft meerdere dreigende berichten gestuurd, die bij de aangeefster redelijke vrees konden doen ontstaan voor een levensdelict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en er zijn aanwijzingen voor agressieproblematiek. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte is schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/177578-24
Datum uitspraak: 17 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1988 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
3 september 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 27 mei 2024 te Rijswijk, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- die [naam] meerdere berichten te sturen inhoudende onder meer:
(02:51 uur) “Maak open of mita basha e glas abou”;
(03:06 uur) “Jje gaat zien wat er gebuerd met jou en met hem daar binne”;
(03:12 uur) “Je gaat sien wat ik met jullie beide doet”;
(03:17 uur) “Hahah je denk is slaan”; “Hahahah”; “Half uutje”; “Dan mer je sel wel”;
(03:38 uur) “Laatste kans ga je open maken of niet”, en/of
- zich (vervolgens) met een (geladen) vuurwapen naar de woning van die [naam] te begeven en/of
- met dat vuurwapen (in de hand) voor een (slaapkamer)raam van die woning te staan en/of
- met dat vuurwapen meermalen tegen dat (slaapkamer)raam te tikken en/of
- met dat vuurwapen door dat (slaapkamer)raam te schieten;
2
hij, op of omstreeks 29 mei 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool, van het merk CZ, model 83, kaliber 9 mm kort (9 x 17), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk Kimar, model 92 auto, kaliber 8 mm knal, in elk geval een of meerdere vuurwapens in de zin van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Ten aanzien van feit 2 zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. Ook deze opgave is opgenomen in de bijlage.
3.4
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte zich op 27 mei 2024 in de nachtelijke uren bevond bij de woning van zijn ex-partner [naam] (hierna te noemen: de aangeefster) aan de [adres] te [plaats 2] . De aangeefster was thuis. De verdachte droeg een geladen vuurwapen bij zich waarmee hij op het slaapkamerraam heeft getikt. Als gevolg daarvan is het vuurwapen afgegaan. De afgevuurde kogel heeft een gat in het raam veroorzaakt en is in de woning terechtgekomen. Dit was omstreeks 3:46 uur. In het daaraan voorafgaande uur heeft de verdachte via chatberichten contact gehad met de aangeefster. Hij heeft haar chatberichten gestuurd met daarin onder meer de teksten: “Maak open of mita basha e glas abou”, “Jje gaat zien wat er gebuerd met jou en met hem daar binne”, “Je gaat sien wat ik met jullie beide doet”, “Hahah je denk is slaan”, “Hahahah”, “Half uutje”, “Dan merje sel wel” en “Laatste kans ga je open maken of niet”.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen van de verdachte, in samenhang bezien, van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat deze bij de aangeefster de redelijke vrees konden doen ontstaan dat zij slachtoffer zou worden van een levensdelict.
De chatberichten zijn onmiskenbaar dreigend van aard. De verdachte heeft het daarin over de aangeefster iets aandoen en hij geeft haar een laatste kans. Vervolgens verschijnt de verdachte enkele minuten na het laatste bericht – midden in de nacht – bij de woning van de aangeefster en tikt hij daar op het slaapkamerraam met een vuurwapen, een wapen dat bij uitstek geschikt is voor het toebrengen van dodelijk letsel.
Vervolgens is de vraag of het opzet van de verdachte was gericht op het ontstaan van die vrees bij de aangeefster. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De kans dat de aangeefster zich bedreigd zou voelen door een onverhoedse confrontatie met een vuurwapen midden in de nacht bij haar eigen woning, kort na dreigend getoonzette berichten te hebben ontvangen, was aanmerkelijk. De verdachte heeft die kans bewust aanvaard. Zijn gedragingen merkt de rechtbank naar uiterlijke verschijningsvorm aan als gericht op het bedreigen van de aangeefster, waarbij betekenis toekomt aan de omstandigheden dat de verdachte wist dat de aangeefster thuis was en hij door het tikken op het raam haar aandacht heeft willen trekken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij, op 27 mei 2024 te Rijswijk, [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
- die [naam] meerdere berichten te sturen inhoudende onder meer:
(02:51 uur) “Maak open of mita basha e glas abou”;
(03:06 uur) “Jje gaat zien wat er gebuerd met jou en met hem daar binne”;
(03:12 uur) “Je gaat sien wat ik met jullie beide doet”;
(03:17 uur) “Hahah je denk is slaan”; “Hahahah”; “Half uutje”; “Dan mer je sel wel”;
(03:38 uur) “Laatste kans ga je open maken of niet”, en
- zich (vervolgens) met een geladen vuurwapen naar de woning van die [naam] te begeven en
- met dat vuurwapen (in de hand) voor een slaapkamerraam van die woning te staan en
- met dat vuurwapen meermalen tegen dat slaapkamerraam te tikken.
2
hij, op 29 mei 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch pistool, van het merk CZ, model 83, kaliber 9 mm kort (9 x 17), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk Kimar, model 92 auto, kaliber 8 mm knal, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragstraining cognitieve vaardigheden en een contactverbod met de aangeefster, tenzij het contact een uitwerking is van een regeling of de tussenkomst van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan gevorderd gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1. Ten aanzien het contactverbod met de aangeefster heeft de verdediging primair verzocht om dit niet op te leggen, aangezien er problemen worden voorzien in het contact met de kinderen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om een contactverbod op te leggen met daarbij een mogelijkheid opgenomen waarbij de verdachte zijn kinderen kan zien.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin ernstig bedreigd door haar dreigende chatberichten te sturen en midden in de nacht met een geladen vuurwapen op haar slaapkamerraam te tikken. Het vuurwapen is als gevolg hiervan afgegaan, waardoor er een gat in het raam is geschoten en de kogel op het bed van het slachtoffer is beland. Het slachtoffer heeft zich door het handelen van de verdachte angstig gevoeld in haar eigen woning, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Bovendien waren er kinderen (nota bene de kinderen van de verdachte zelf), in de woning aanwezig. Het handelen van de verdachte moet ook bij hen negatieve gevoelens teweeg hebben gebracht. Daarnaast dragen dergelijke feiten ook bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Verder heeft de verdachte een vuurwapen en een alarmpistool voorhanden gehad in een woning waar ook jonge kinderen verbleven. De wapens waren verstopt onder een matras. Tegen ongecontroleerd vuurwapenbezit dient streng te worden opgetreden, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot het gebruik, met alle gevaarzettende gevolgen van dien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 juli 2024. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 20 augustus 2024. De reclassering ziet aanwijzingen voor agressieproblematiek bij de verdachte, al dan niet in samenhang met alcoholgebruik. De verdachte lijkt moeite te hebben om te reflecteren op zijn eigen handelen en de reclassering sluit problematiek op psychosociaal gebied niet uit. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod en een gedragstraining cognitieve vaardigheden.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De uitgangspunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning en voor bedreiging door het tonen van een vuurwapen zijn beide vier maanden gevangenisstraf. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat het vuurwapen onder een matras lag in een woning waar jonge kinderen verbleven. Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat de bedreiging is begaan in de relationele sfeer, nota bene bij een woning waar op dat moment zijn eigen kinderen lagen te slapen.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank een meldplicht bij de reclassering, een gedragstraining cognitieve vaardigheden en een contactverbod met het slachtoffer stellen, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Het contactverbod zal zodanig worden geclausuleerd dat het de verdachte de mogelijkheid biedt om zijn kinderen te zien, indien daartoe een regeling zou worden opgesteld en/of de reclassering dat aangewezen acht.

7.Het in beslag genomen voorwerp

Door de verdachte is ter terechtzitting afstand gedaan van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, in Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een gedragsinterventie COVA of een andere door de reclassering te bepalen gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [naam] , geboren op [geboortedag 2] 1990, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij het contact een uitwerking is van een regeling of de tussenkomst van de reclassering.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M.M. Koers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2024.