In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024, wordt het verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoekers, die een omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatiewoning op een perceel in de gemeente Kaag en Braassem hebben aangevraagd, stelden dat er nieuwe stukken waren overgelegd die niet in het dossier zaten bij de eerdere uitspraak van 19 april 2023. Deze stukken zouden volgens hen aanleiding moeten geven om de voorlopige voorziening te heroverwegen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat deze nieuwe stukken niet tot een ander oordeel zouden hebben geleid, omdat ze niet aantonen dat het bouwplan in overeenstemming is met de relevante bestemmingsplanregels.
De voorzieningenrechter wijst erop dat de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' alleen kan worden verleend als voldaan is aan de voorwaarden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder de voorwaarde dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat de wijziging van de Erfgoedverordening in de gemeente Kaag en Braassem geen invloed heeft op de geldigheid van het bestemmingsplan, en dat de toetsing aan de bestemmingsplanregels onverkort van toepassing blijft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening af, en er wordt geen proceskostenveroordeling of griffierechtvergoeding toegekend aan de verzoekers.
De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van bestemmingsplannen en de rol van de commissie in de beoordeling van omgevingsvergunningen. De voorzieningenrechter stelt dat de nieuwe feiten die verzoekers aanvoeren niet relevant zijn voor de beoordeling van de voorlopige voorziening, en dat de eerdere beslissing om de vergunning te schorsen gerechtvaardigd blijft.