ECLI:NL:RBDHA:2024:14694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL22.13469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag van Egyptische nationaliteit met strafrechtelijke veroordeling in Egypte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Egyptische nationaliteit, had op 25 september 2020 een asielaanvraag ingediend, die aanvankelijk op 6 september 2021 werd afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 17 februari 2022, waarin het besluit werd vernietigd en de minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, de minister heeft op 4 juli 2022 de asielaanvraag opnieuw afgewezen, wat opnieuw tot beroep leidde.

De rechtbank heeft in deze procedure vastgesteld dat eiser in Egypte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar wegens deelname aan demonstraties en wapenbezit. Eiser heeft verklaard dat hij na zijn veroordeling Egypte heeft verlaten en vreest bij terugkeer te worden aangehouden. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de door eiser overgelegde documenten, waaronder een Egyptisch strafvonnis, in twijfel getrokken. Het Bureau Documenten heeft onregelmatigheden aangetroffen in de opmaak en afgifte van het strafvonnis, waardoor de rechtbank oordeelde dat het niet kon worden vastgesteld of het document authentiek was.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de inhoud van de verklaring van het daadwerkelijk register van de Egyptische rechtbank, die positief was beoordeeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.13469
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1983, van Egyptische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 25 september 2020 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dit beroep bij uitspraak van 17 februari 2022 [1] gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 4 juli 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen.
Op 13 juli 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Verweerder heeft op 22 december 2022, met een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb [2] , een ongelakte versie van een verklaring van onderzoek door het Bureau Documenten van 23 december 2022, overgelegd. De rechtbank heeft met de beslissing van 6 februari 2023 bepaald dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank vervolgens toestemming verleend om kennis te nemen van de ongelakte versie van de verklaring van onderzoek van 23 december 2022.
Eiser heeft op 29 augustus 2023 een contra-expertise overgelegd. Vervolgens heeft verweerder een weerwoord van het Bureau Documenten ingediend en een verweerschrift.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [tolk] , als tolk in de Egyptisch-Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Eiser heeft op deze stukken gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is naar eigen zeggen op 30 augustus 2020 Egypte uitgereisd en is via Turkije en Griekenland op 23 september 2020 Nederland ingereisd. Hij heeft op 25 september 2020 een asielaanvraag ingediend.
Asielrelaas
2. Eiser heeft – samenvattend – het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij tijdens demonstraties in Egypte op [datum] na een bezoek aan zijn tante in de stad [stad] onderweg was naar huis, toen hij zag dat een kind door een man mishandeld werd. Toen hij het kind wilde helpen, bleek de man een officier van de Egyptische veiligheidsdienst te zijn. Eiser is toen door deze man aangehouden. Hij is vervolgens gemarteld en tot een bekentenis gedwongen. Na 45 dagen in voorlopige hechtenis te hebben gezeten, is eiser vrijgekomen na de betaling van een borgsom, de afgifte van zijn adres en een verklaring dat hij aanwezig zou zijn bij zijn strafproces. Hij heeft de zitting in zijn strafzaak niet bijgewoond. Eiser is op 8 januari 2020 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar vanwege deelname aan de demonstraties en wapenbezit. Eiser is toen ondergedoken. Met behulp van een bevriende functionaris heeft eiser Egypte legaal met zijn eigen paspoort verlaten. Bij terugkeer vreest eiser direct te worden aangehouden en de aan hem opgelegde gevangenisstraf uit te moeten zitten.
Relevante elementen
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst; en,
b. Arrestatie en strafrechtelijke veroordeling van eiser in Egypte.
3.1.
Eiser heeft zijn asielaanvraag met de volgende stukken onderbouwd:
- Een Egyptisch strafvonnis;
- Een ontslagbrief van een ziekenhuis; en,
- Een proces-verbaal over de zitting van de verlenging van de voorlopige hechtenis.
3.2.
In de beroepsfase heeft eiser nog overgelegd:
- Een verklaring van de Egyptische rechtbank op grond van het daadwerkelijke register;
- Een dagvaardingsbevel;
- Een verklaring van een Egyptische advocaat, [naam] ; en,
- Een USB-stick met beelden.
Besluitvorming
4. Verweerder heeft element a. geloofwaardig geacht. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn arrestatie en strafrechtelijke veroordeling echter niet geloofwaardig. Dit motiveert verweerder als volgt.
4.1.
Het door eiser overgelegde Egyptische strafvonnis is op 23 juli 2021 door het Bureau Documenten onderzocht. Bij dit onderzoek zijn onregelmatigheden aangetroffen met betrekking tot de opmaak en de afgifte van dit document, waardoor het strafvonnis hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of het strafvonnis inhoudelijk juist is. Dit doet afbreuk aan de verklaringen van eiser. Volgens verweerder kan niet worden gevolgd dat het onderzoek van Bureau Documenten onjuist en onbetrouwbaar is. Dit onderzoek vormt namelijk een deskundigenadvies en verweerder heeft aan zijn vergewisplicht voldaan. Verweerder heeft namelijk op 2 februari 2022 aan het Bureau Documenten om een toelichting verzocht van de achterliggende reden van het documentonderzoek. Een beslismedewerker van verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten in te zien en de onderzoekresultaten met een documentenexpert van het Bureau Documenten te bespreken. Hierop heeft de beslismedewerker begrepen waarom het document niet echt is bevonden en heeft de beslismedewerker de conclusie van het Bureau Documenten onderschreven. Het Bureau Documenten geeft in zijn verklaring van onderzoek bewust niet in detail weer wat de bevindingen zijn geweest, omdat het openbaar maken daarvan (toekomstige) onderzoeksprocessen in gevaar kan brengen. Ten aanzien van eisers contra-expertise verwijst verweerder naar het weerwoord van het Bureau Documenten. Daaruit volgt dat in deze contra-expertise op geen enkel punt wordt ingegaan op de bevindingen van het Bureau Documenten.
4.2.
Ten aanzien van het dagvaardingsbevel, het proces-verbaal van een zitting en de ontslagbrief van het ziekenhuis verwijst verweerder naar de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van 20 oktober 2023. Hieruit volgt dat het dagvaardingsbevel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat het proces-verbaal en de ontslagbrief van het ziekenhuis hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven.
4.3.
De verklaring op grond van het daadwerkelijke register van de Egyptische rechtbank is eveneens door het Bureau Documenten onderzocht. Hierover heeft het Bureau Documenten een positief advies gegeven. Over de opmaak en afgifte en de inhoud van het document heeft het Bureau Documenten geen uitspraken gedaan.
4.4.
Verweerder stelt zich ten aanzien van de overgelegde stukken op het volgende standpunt. Verweerder meent dat het ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser dat drie documenten die zien op de door eiser gestelde strafprocedure, zijnde het strafvonnis, het dagvaardingsbevel en het proces-verbaal van de zitting, mogelijk niet dan wel hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Hier komt bij dat de ontslagbrief van het ziekenhuis, dat ter verdere onderbouwing van het asielrelaas van eiser moet dienen, eveneens negatief is beoordeeld. Aan de verklaring van het daadwerkelijke register van de Egyptische rechtbank kan naar de mening van verweerder geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu de stukken die zien op de gehele – door eiser gestelde – strafprocedure negatief zijn beoordeeld door het Bureau Documenten. De enkele omstandigheid dat het Bureau Documenten heeft vastgesteld dat op de opmaak en afgifte van de verklaring op grond van het daadwerkelijke register niets is aan te merken, is onvoldoende om het relaas van eiser alsnog geloofwaardig te achten. De negatief beoordeelde documenten, in combinatie met de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser, maken dat de door eiser gestelde arrestatie en veroordeling in Egypte niet geloofwaardig worden geacht.
4.5.
Ten aanzien van de overgelegde verklaring van de Egyptische advocaat merkt verweerder op dat deze verklaring niet afkomstig is van een objectieve, onafhankelijke en neutrale bron. Daarnaast komt de informatie van deze advocaat over het uitreisverbod niet overeen met de algemeen bekende informatie over uitreisverboden in Egypte. Aan deze verklaring kan volgens verweerder niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
4.6.
Volgens verweerder doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen dat hij niet op de hoogte was dat hem volgens de vertaling van het strafvonnis ten laste was gelegd dat hij in het bezit was van pamfletten die aanzetten tot haat van de overheid en dat hij eigendommen van de overheid en particulieren heeft vernield. Van iemand die stelt gevlucht te zijn vanwege een valse veroordeling mag immers verwacht worden dat hij precies op de hoogte is van wat hem ten laste is gelegd en waarvoor hij uiteindelijk is veroordeeld.
4.7.
Volgens verweerder doet verder afbreuk aan eisers verklaringen dat hij enerzijds heeft verklaard dat hij tot een gevangenisstraf van vijftien jaar is veroordeeld, maar anderzijds zonder goede verklaring Egypte legaal en met zijn eigen paspoort heeft kunnen verlaten. Uit openbare bronnen blijkt dat het op grond van de Egyptische wetgeving verboden is het land te verlaten wanneer er een strafrechtelijke vervolging tegen een persoon is ingesteld. Daarnaast blijkt uit het algemeen ambtsbericht van november 2021 dat Egyptische burgers in de leeftijdsgroep van achttien tot veertig jaar verplicht zijn om toestemming aan de autoriteiten te vragen als zij naar Libanon reizen. Nu eiser Egypte is uitgereisd via een vlucht met Libanon als eindbestemming, heeft eiser volgens verweerder dan ook toestemming nodig gehad. Verder volgt ook uit het ambtsbericht dat iemand die tot een gevangenisstraf is veroordeeld en deze nog niet heeft uitgezeten, niet legaal kan uitreizen en dat het in de praktijk zeer moeilijk is om door omkoping een uitreis te regelen wanneer men wordt gezocht of strafrechtelijk is veroordeeld. Het wordt daarom niet aannemelijk geacht dat eiser met behulp van een bevriende functionaris Egypte probleemloos heeft kunnen verlaten.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hierna zal worden ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank overweegt dat een verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat als verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, hij zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb van moet vergewissen dat het deskundigenadvies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig – en naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Als dat het geval is, kan de uitkomst van een deskundigenadvies alleen met succes worden bestreden als er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het deskundigenadvies worden aangevoerd, bijvoorbeeld door middel van een contra-expertise. [4]
6.1.
Het door eiser overgelegde Egyptische strafvonnis is onderzocht door het Bureau Documenten. Bij dit onderzoek zijn onregelmatigheden aangetroffen met betrekking tot de opmaak en de afgifte van dit document, waardoor het vonnis hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Hierdoor kan het Bureau Documenten niet vaststellen of het strafvonnis inhoudelijk juist is. Eiser heeft hiertegen ingebracht dat verweerder deze verklaring van het Bureau Documenten niet mag gebruiken, omdat het Bureau Documenten niet met zekerheid kan zeggen dat het document vals is. Daarnaast verwijst eiser naar de overgelegde contra-expertise.
6.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De rechtbank heeft, met toestemming van eiser, kennis genomen van de ongelakte verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten over het Egyptische strafvonnis. In de ongelakte verklaring is gedetailleerd beschreven waarom het Egyptische strafvonnis hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, omdat er onregelmatigheden zijn aangetroffen met betrekking tot de stempels. Dat er onregelmatigheden zijn aangetroffen met betrekking tot de stempels volgt ook uit de gelakte verklaring waar eiser over beschikt. Deze verklaring kan de rechtbank volgen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder deze verklaring niet mag gebruiken, omdat het Bureau Documenten niet met zekerheid kan zeggen dat het document vals. Blijkens de Vakbijlage Bureau Documenten van 27 november 2023 hanteert het Bureau Documenten immers verschillende soorten gradaties: mogelijk, zeer wel mogelijk, waarschijnlijk, hoogstwaarschijnlijk en met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Iedere gradatie kan zowel door “echt” als “niet echt” gevolgd worden en elke gradatie kent een eigen mate van zekerheid. Het Bureau Documenten kan dus nooit met zekerheid zeggen dat een document vals is. Verder is niet gebleken dat het deskundigenadvies – naar wijze van totstandkoming – niet zorgvuldig – en naar inhoud – niet inzichtelijk en concludent is. Ook blijkt uit de vergewisbrief van 19 juni 2024 dat verweerder zich hiervan heeft vergewist. De door eiser overgelegde contra-expertise biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het deskundigenadvies. Zoals verweerder terecht stelt gaat deze contra-expertise niet concreet in op de bevindingen van het Bureau Documenten en blijkt uit de contra-expertise duidelijk dat – in tegenstelling tot Bureau Documenten – geen forensisch onderzoek is gedaan door de contra-expert. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
6.3.
Ten aanzien van het proces-verbaal van de zitting, het dagvaardingsbevel en de ontslagbrief van het ziekenhuis overweegt de rechtbank als volgt. Al deze documenten zijn onderzocht door het Bureau Documenten. Niet is gebleken dat het deskundigenadvies van het Bureau Documenten over deze documenten naar wijze van totstandkoming – niet zorgvuldig – en naar inhoud – niet inzichtelijk en concludent is. Uit de vergewisbrief van 19 juni 2024 volgt dat verweerder zich ook hiervan heeft vergewist. Nu eiser daarnaast geen contra-expertise heeft overgelegd, moet worden uitgegaan van de conclusies van het Bureau Documenten over deze documenten, namelijk dat het dagvaardingsbevel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en het proces-verbaal en de verklaring van het ziekenhuis hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven.
6.4.
Ten aanzien van de verklaring van het daadwerkelijke register van de Egyptische rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. Ook deze verklaring is onderzocht door het Bureau Documenten en het Bureau Documenten heeft een positief advies gegeven. Over de opmaak, afgifte en inhoud van het document heeft het Bureau Documenten geen uitspraken gedaan. Verweerder heeft ten aanzien van dit document het standpunt ingenomen dat hieraan geen doorslaggevende betekenis toekomt, omdat de stukken die zien op de gehele – door eiser gestelde – strafprocedure negatief zijn beoordeeld door het Bureau Documenten. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Hoewel het Bureau Documenten niets heeft kunnen zeggen over de opmaak, afgifte en inhoud van het document, heeft het Bureau Documenten wel een positief advies gegeven. Als de inhoud van dit stuk – waaruit volgt dat eiser bij verstek is veroordeeld tot een verzwaarde gevangenisstraf van vijftien jaar onder vermelding van zijn zaaknummer – juist blijkt te zijn, zou daarmee de inhoud van de andere overgelegde stukken, waaronder het overgelegde strafvonnis, ook worden bevestigd.
6.5.
Omdat het Bureau Documenten niet heeft kunnen vaststellen of de inhoud van het strafvonnis juist is, had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de inhoud van de verklaring van het daadwerkelijk register, bijvoorbeeld in de vorm van een individueel ambtsbericht. Door dit niet te doen handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet alleen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, maar ook met de op hem rustende samenwerkingsverplichting. De samenwerkingsverplichting is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn [5] en in de Werkinstructie 2014/10. Hieruit volgt dat verweerder de taak heeft om de relevante elementen in samenwerking met de aanvrager te beoordelen. Deze samenwerkingsverplichting houdt in dat als door de aanvrager aangevoerde elementen om welke reden dan ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de aanvrager moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Nu eiser meerdere stukken heeft overgelegd waarvan één document positief is beoordeeld, een USB-stick met een aantal videofragmenten en hij onbetwist heeft gesteld dat andere stukken zoek zijn geraakt bij het versturen via DHL, lag het op de weg van verweerder om in het kader van de samenwerkingsverplichting nader onderzoek te doen naar de inhoud van het positief beoordeelde stuk. Daarbij acht de rechtbank van belang dat als het positief beoordeelde stuk authentiek blijkt te zijn, dit stuk de inhoud van de andere overgelegde stukken en eisers verklaringen zou bevestigen. Ook acht de rechtbank van belang dat verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting relatief eenvoudig kan nagaan of de inhoud van de verklaring van het daadwerkelijke register juist is. De beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep al gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom op dit moment geen bespreking, omdat verweerder nader onderzoek moet doen. Vervolgens moet verweerder de uitkomst van dit onderzoek in onderlinge samenhang met de andere documenten en verklaringen van eiser opnieuw afwegen om tot een integrale beoordeling te komen van de vraag of eiser bij terugkeer naar Egypte een reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel of hij als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt.
8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op de aard van de geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken.
9. De rechtbank ziet aanleiding om een dwangsom op te leggen gezien de lange duur van de procedure. De aanvraag van eiser dateert namelijk van 25 september 2020. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 7.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze dwangsom om verweerder te stimuleren om spoedig te beslissen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL21.14355.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2076.
5.Richtlijn 2011/95/EU.