ECLI:NL:RBDHA:2024:14692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.7913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Belarussische nationaliteit op basis van politieke vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Belarussische nationaliteit, diende op 3 oktober 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 2 februari 2024 werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 1 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat eiser onvoldoende is geconfronteerd met tegenstrijdigheden in zijn verklaringen tijdens de gehoren. Eiser heeft verklaard dat hij in 2020 deelnam aan demonstraties tegen de Belarussische president en dat hij gearresteerd, mishandeld en vervolgens weer vrijgelaten is. Hij is zijn land ontvlucht uit angst voor vervolging. De rechtbank stelt vast dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de relevante elementen van eisers asielrelaas en dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig is voorbereid.

De rechtbank oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag, waarbij eiser opnieuw gehoord moet worden. De rechtbank geeft de minister een termijn van acht weken om dit te doen, en oordeelt dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Belarussische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 3 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 2 februari 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser verklaart in 2020 te hebben deelgenomen aan demonstraties tegen de Belarussische president [naam]. Hij is daar naar eigen zeggen gearresteerd, vastgezet en mishandeld en vervolgens weer vrijgelaten. Op een later moment heeft eiser via een jurist, en kennis van zijn moeder, te horen gekregen dat de autoriteiten naar hem op zoek waren en dat er een huiszoeking zou plaats gaan vinden. Eiser is daarop zijn land ontvlucht. Na zijn vertrek stelt eiser dat een wijkagent om de paar maanden bij zijn moeder thuis heeft gevraagd waar hij was. Verder stelt eiser een periode bij het Franse vreemdelingenlegioen te hebben gediend terwijl dit verboden is en heeft hij de Belarussische ambassade in Den Haag beklad. Eiser vreest dat de Belarussische autoriteiten van deze beide gebeurtenissen op de hoogte zijn.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eiser heeft politieke activiteiten verricht in de vorm van een demonstratie en kritische uitingen op social media en het internet;
  • Eiser heeft problemen ervaren vanwege politieke activiteiten in de vorm van een arrestatie, gevangenschap en boete;
  • Eiser heeft problemen ervaren vanwege politieke activiteiten in de vorm van een huiszoeking bij zijn moeder;
  • Eiser heeft problemen ervaren vanwege politieke activiteiten in de vorm van een wijkagent wie bij zijn moeder op bezoek kwam eens in de twee maanden om navraag naar hem te doen;
  • Eiser heeft deelgenomen aan een militaire training bij het Franse Vreemdelingenlegioen en de Belarussische autoriteiten zijn hiervan op de hoogte;
  • Eiser heeft in Nederland de Belarussische ambassade beklad.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn en dat geloofwaardig is dat eiser de Belarussische ambassade in Nederland heeft beklad. De minister vindt dat echter niet zwaarwegend genoeg om een verblijfsvergunning te verlenen, omdat niet aannemelijk is dat hij door het bekladden in de negatieve belangstelling van de Belarussische autoriteiten is gekomen. De minister vindt de overige relevante elementen ongeloofwaardig. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen.
Is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid?
6. Eiser betoogt dat de minister niet voldoende is ingegaan op de in de zienswijze aangehaalde punten en vooral verwijst naar het voornemen. De weerlegging van de minister is volgens eiser voor het overige vooral gebaseerd op aannames. Eiser betoogt verder dat de minister eiser bij het nader gehoor en aanvullend gehoor ten onrechte niet heeft geconfronteerd met de tegenstrijdigheden en tegenwerpingen uit het voornemen. Daarbij stelt de minister zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat eiser reeds in het ingetrokken voornemen van 22 maart 2023 kennis heeft kunnen nemen van tegenstrijdigheden en tegenwerpingen en daar in het aanvullend gehoor over had kunnen verklaren. Deze handelswijze is volgens eiser in strijd met artikel 3.113 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
7. Artikel 3.116 van het Vb 2000, dat een implementatie is van artikel 16 van de Procedurerichtlijn, bepaalt dat bij het afnemen van het nader gehoor de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van zijn aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren. Dat houdt onder meer in dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser met verreweg de meeste tegenstrijdigheden die hem in het meest recente voornemen zijn tegengeworpen niet is geconfronteerd tijdens één van de voorafgaande gehoren. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen met zijn tegenstrijdige verklaringen over de duur van zijn gevangenschap expliciet tijdens een gehoor is geconfronteerd. Veel van de verklaringen van eiser waarvan de minister zich op het standpunt stelt dat zij tegenstrijdigheden bevatten raken bovendien de kern van het asielrelaas van eiser. De rechtbank benoemt hierna enkele voorbeelden. Zo is eiser niet geconfronteerd met zijn volgens de minister tegenstrijdige verklaringen over de demonstratie waaraan hij naar eigen zeggen heeft meegedaan en zijn rol daarin. Ook is eiser niet geconfronteerd met tegenstrijdigheden in zijn verklaringen over het moment dat hij naar eigen zeggen werd gearresteerd, het volgens eiser tegen hem gebruikte geweld en de bij het verhoor aanwezige personen. Verder heeft de minister eiser niet geconfronteerd met volgens hem aanwezige tegenstrijdigheden in eisers verklaringen over zijn vrijlating, de volgens eiser ontvangen boete en het bezoek van de wijkagent aan zijn moeder. Hoewel uit artikel 3.113 van het Vb 2000 niet volgt dat de vreemdeling met alle tegenstrijdigheden geconfronteerd moet worden tijdens een gehoor, vindt de rechtbank in dit geval dat eiser met zo weinig tegenstrijdigheden is geconfronteerd dat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zo volledig mogelijk de noodzakelijke elementen over zijn asielrelaas naar voren te brengen. Dat eiser met een aantal tegenstrijdigheden wel is geconfronteerd of er is doorgevraagd is in dit geval dus niet voldoende en kan daarom aan het oordeel van de rechtbank niet afdoen. Voorgaande maakt dat het besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid.
9. De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt dat eiser in het eerste voornemen reeds voldoende is geconfronteerd met tegenstrijdigheden en dat hij de kans had daar tijdens het aanvullend nader gehoor op terug te komen. Het is immers aan de minister om het gehoor af te nemen en eiser te confronteren met eventuele tegenstrijdigheden. Dit volgt uit artikel 3.113, eerste lid van het Vb 2000. De minister mag eiser niet pas in het voornemen voor het eerst confronteren met een groot aantal volgens de minister tegenstrijdige verklaringen die, zoals aangegeven, de kern van het asielrelaas van eiser raken. De rechtbank volgt daarom ook niet het standpunt van de minister dat eiser in de conclusies en aanvullingen of in de zienswijze genoeg kans heeft gehad om hierover alsnog te verklaren.
10. Nu het beroep reeds om deze reden gegrond, behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen en eiser daarbij opnieuw moet horen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister daarvoor een termijn van acht weken na deze uitspraak, waarbij de rechtbank van belang acht dat in deze zaak de 21 maanden termijn, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is overschreden.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot betaling van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.