In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de ontbonden besloten vennootschap BLP B.V. [eiser] vorderde de hypothecaire inschrijving ten behoeve van BLP op zijn woning waardeloos te verklaren. De achtergrond van de zaak betreft een hypothecaire inschrijving die in 1999 was verstrekt door [eiser] aan BLP ter zekerheid van een rekening-courant overeenkomst. BLP was in 2007 failliet verklaard en is in 2013 opgehouden te bestaan. [eiser] stelde dat de hypothecaire lening al voor het faillissement volledig was afgelost en dat er geen vordering meer bestond van BLP op hem. De curator had in een vaststellingsovereenkomst finale kwijting verleend aan [eiser] en er waren geen baten meer aanwezig in het faillissement van BLP.
Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat [eiser] een spoedeisend belang had bij de waardeloosverklaring, aangezien hij zijn woning op 2 september 2024 moest leveren aan de kopers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van BLP waardeloos verklaard moest worden, omdat BLP niet meer bestond en er geen vordering meer op [eiser] was. De voorzieningenrechter verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens BLP, maar verleende wel de gevraagde waardeloosverklaring van de hypothecaire inschrijving. Dit vonnis gaat in kracht van gewijsde, omdat [eiser] heeft verklaard af te zien van het recht op hoger beroep.