ECLI:NL:RBDHA:2024:14674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.33326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Spanje

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Guinese nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het besluit van 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet teruggezonden wil worden naar Spanje vanwege de vrees voor onmenselijke behandeling en het risico op indirect refoulement. De rechtbank overweegt dat de minister er in zijn algemeenheid vanuit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Spanje.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Spanje. Eiser kan niet onderbouwen dat hij als Dublinclaimant geen recht heeft op opvang in Spanje. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Koning),
en
de minister van Asiel en Migratie, (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.33327. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 11 maart 2024 aan Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft hierop niet tijdig gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Spanje vanaf 12 mei 2024 vaststaat. De minister ziet verder geen aanknopingspunten om op grond van artikel 3, tweede lid, of artikel 17 van de Dublinverordening eiser niet aan Spanje over te dragen.
5. Eiser stelt primair dat hij niet teruggezonden wil worden naar Spanje omdat hij daar niet goed zal worden behandeld. Spanje houdt zich niet aan zijn verdragsverplichtingen en om die reden kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser geeft aan in Spanje slachtoffer te zijn geweest van diverse geweldsincidenten, waarbij de Spaande autoriteiten hem als asielzoeker geen enkele bescherming hiertegen hebben geboden. Eiser vreest dan ook bij terugkeer naar Spanje geen opvang te krijgen en op straat te belanden, zoals ook al eerder is gebeurd. Hij loopt een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De criteria uit het arrest Jawo van 19 maart 2019 zijn op eiser van toepassing. De bijzonder hoge drempel van zwaarwegend uit voornoemd arrest zijn op eiser van toepassing, nu hij volledig afhankelijk is van overheidssteun en buiten zijn wil het risico loopt bij overdracht aan Spanje in een dergelijke situatie terecht te komen. Dit temeer nu uit het landenrapport van het AIDA van 29 april 2022 en de aanvullingen daarop blijkt dat de druk op een aantal opvanglocaties in Spanje dusdanig is dat eiser vreest niet in Spanje te zullen worden opgevangen. Bovendien vreest eiser dat hij het risico zal lopen te worden uitgezet naar Guinee wat in zijn situatie zou neerkomen op indirect refoulement. Tot slot stelt eiser dat de minister de asielaanvraag van eiser aan zich zou moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, nu er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden.
6. De rechtbank overweegt dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel de minister er in zijn algemeenheid vanuit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eiser nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Spanje niettemin sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 juli 2021 [3] geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit heeft de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2023 [4] nog eens bevestigd. Het door eiser genoemde AIDA rapport en het beeld van de druk op opvanglocaties dat daarin wordt geschetst, zijn in die uitspraken betrokken. Uit het AIDA rapport volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang en ook niet dat eiser als Dublinclaimant geen recht zal hebben op opvang in Spanje. Daarnaast heeft de minister terecht overwogen dat eiser in Spanje geen asiel heeft aangevraagd en niet eerder als Dublinclaimant is overgedragen aan Spanje. Eiser kan dus niet verklaren uit eigen ervaringen ten aanzien van de behandeling van Dublinclaimanten in Spanje. Daarnaast hebben de autoriteiten van Spanje met het fictieve claimakkoord gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen en dat zijn asielverzoek zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heet gemaakt dat ten aanzien van hem niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
6.1.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat er bij overdracht aan Spanje sprake zal zijn van indirect refoulement, overweegt de rechtbank dat eiser hier in het kader van de Dublinprocedure geen beroep (meer) op kan doen wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de Afdelingsuitspraak van 12 juni 2024. [5]
6.2.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Spanje. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.