In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling en een overdrachtsbesluit aan Duitsland. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. M.A. Krikke en mr. J. Kaikai, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister van Asiel en Migratie. Het eerste besluit, genomen op 19 augustus 2024, betrof de oplegging van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Het tweede besluit, genomen op 23 augustus 2024, hield in dat eiser zou worden overgedragen aan Duitsland. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld, waarbij het beroep tegen het eerste besluit tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 2 september 2024 opgeheven.
Tijdens de zitting op 3 september 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was via een beeldverbinding aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser voerde aan dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden, omdat de minister de piketmelding niet tijdig had gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat de piketmelding tijdig was gedaan en dat eiser voldoende was gewezen op zijn recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. De rechtbank concludeerde dat het recht op rechtsbijstand niet was geschonden.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser geen raakvlak hadden met het overdrachtsbesluit en dat het beroep tegen dit besluit ongegrond was. Uiteindelijk heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.