ECLI:NL:RBDHA:2024:14666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
09/174546-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en bezit wapens; veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging

Op 16 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 1989, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, bedreiging en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en het bezit van wapens, maar hem wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en bedreiging van zijn ex-vriendin en haar vader. De feiten vonden plaats op 26 mei 2024 in Gouda, waar de verdachte zijn ex-vriendin meermalen bij de keel heeft vastgepakt en haar bedreigde met de dood. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de ex-vriendin. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, de ex-vriendin, voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/174546-24
Datum uitspraak: 16 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Arkesteijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal
- op die [naam 1] is gaan zitten en/of
- zijn, verdachtes, knie in de buik van die [naam 1] heeft geduwd en/of te heeft gedrukt en/of
- de keel van die [naam 1] heeft vastgepakt en/of
- ( met kracht) in de keel van die [naam 1] heeft geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal
- op die [naam 2] is gaan zitten en/of
- zijn, verdachtes, knie in de buik van die [naam 2] heeft geduwd en/of te heeft gedrukt en/of
- de keel van die [naam 2] heeft vastgepakt en/of
- ( met kracht) in de keel van die [naam 2] heeft geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouda zijn levensgezel, [naam 2] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal
- op die [naam 2] te gaan zitten en/of
- zijn, verdachtes, knie in de buik van die [naam 2] te duwen en/of te drukken en/of
- de keel van die [naam 2] vast te pakken en/of
- ( met kracht) in de keel van die [naam 2] te knijpen;
2
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouda [naam 1] en/of [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] en/of [naam 3] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik maak jullie allebei dood" en/of
- " Ik maak iedereen dood die je lief is" en/of
- " Ik maak jou dood, ik maak haar dood, ik maak iedereen dood!" en/of
- " Je houdt je kankerbek. Niks tegen de politie zeggen. Als je wat zegt maak ik je af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouderak en/of Gouda, althans in Nederland, één of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een (automatisch) machinepistool, van het merk CZ, model Vz 61, kaliber 7.65 mm, serienummer C 3086 en/of
- een revolver, van het merk Nagant, model M1895, kaliber 7.62 mm, serienummer AM783 en/of
- een revolver, van het merk Nagant, model M1895, kaliber 7.62 mm, serienummer 34827 en/of
- een revolver, van het merk Smith and Wesson, model onbekend, kaliber .357 Magnum, serienummer verwijderd,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouderak en/of Gouda, althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
45 stuks pistoolmunitie van het kaliber 7.65 mm en/of
4 stuks pistoolmunitie van het kaliber 9mm Luger en/of
44 stuks revolvermunitie van het kaliber .38 special en/of
9 stuks revolvermunitie van het kaliber .38 special en/of
4 stuks revolvermunitie van het kaliber .38 special en/of
8 stuks revolvermunitie van het kaliber 7.62mm en/of
8 stuks pistoolmunitie van het kaliber 7.65mm en/of
5 stuks pistoolmunitie van het kaliber 9mm Luger en/of
1. stuk revolvermunitie van het kaliber .22 en/of
14 stuks kogelpatronen van het kaliber .22 Lr,
voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Gouderak en/of Gouda, althans in Nederland, een wapen(s), van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten twee geluiddempers, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van de feiten 1 primair, 1 subsidiair, 2 voor zover dit feit over [naam 2] gaat, 3, 4 en 5 bepleit. Zij heeft zich met betrekking tot feit 2 voor zover dit feit over [naam 3] gaat op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard en heeft met betrekking tot feit 1 meer subsidiair geen standpunt ingenomen.
3.3.
Vrijspraak van de feiten 3, 4 en 5
De rechtbank is met betrekking tot de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024166071, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 234).
Met betrekking tot de feiten 1 en 2
1. Een proces-verbaal van aangifte van [naam 2] opgemaakt op 26 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 18-21):
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging door mijn (ex)partner [de verdachte] . Op 26 mei 2024 was ik op de slaapkamer. [de verdachte] kwam naar boven. Ik zei dat het beter was als wij uit elkaar gingen en dat hij zijn spullen moest pakken. Ik zag dat hij boos werd. Ik zat op mijn bed. Ik zag dat [de verdachte] naar mij toe kwam gelopen.
Ik zag dat [de verdachte] bovenop mij kwam zitten. Ik voelde dat [de verdachte] met zijn knie in mijn buik duwde. Ik voelde dat hij kracht zette op zijn knie. Het deed pijn in mijn buik. Terwijl hij met zijn knie op mijn buik zat, pakte hij mij bij mijn keel beet. Ik voelde zijn hand om mijn keel. Ik voelde dat hij druk uitoefende en mijn keel indrukte.
Ik voelde dat hij met zijn vingers begon te knijpen in mijn keel. Ik voelde dat ik geen adem kon halen. Ik werd duizelig en zag dubbel, zo hard kneep en drukte hij. Ik probeerde mij los te wringen. Ik kwam los. [de verdachte] pakte mij opnieuw beet. Dat deed weer pijn. Ik voelde weer pijn op het moment dat hij mij bij mijn keel pakte en deze dichtkneep. Ik kon geen adem meer halen. Het leek een eeuwigheid te duren dat hij mijn keel dichtkneep. Ik kwam weer los. Toen ik los kwam moest ik hard hoesten en snakte ik naar adem. Ik werd duizelig. [de verdachte] pakte mij weer beet en kneep toen voor de derde keer mijn keel dicht. Ik voelde de pijn van [de verdachte] zijn hand op mijn keel en dat hij deze dichtkneep. Ik kon geen adem meer halen. Mijn vader was beneden in de woning. Mijn vader kwam toen naar boven, de slaapkamer in.
Ik hoorde mijn vader zeggen: " [de verdachte] , [de verdachte] , laat los! Laat los! Niet doen!!" Ik zag dat mijn vader [de verdachte] van mij af wilde halen. Ik kreeg toen een beetje ruimte en kon [de verdachte] van mij af trappen. [de verdachte] ging naast het bed staan. [de verdachte] liep naar de deur van de slaapkamer en zei: "Ik maak jullie allebei dood." Mijn vader zei toen dat [de verdachte] rustig moest doen. [de verdachte] zei toen: "Ik maak iedereen dood die je lief is." Ik zei dat hij rustig moest doen. Op de trap zei [de verdachte] tegen mij: "Je houdt je kankerbek. Niks tegen de politie zeggen. Als je wat zegt maak ik je af."
2. Een proces-verbaal van aangifte van [naam 3] opgemaakt op 26 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 23-25)
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood door [de verdachte] , de vriend van mijn dochter. Op 26 mei 2024 werd ik gebeld door mijn dochter, [naam 2] , of ik langs wilde komen bij haar thuis. Omstreeks 22.00 uur kwam [de verdachte] binnen op de [adres 2] in Gouda. Ik zat toen op de bank. [de verdachte] keek mij aan en zei tegen mij: “jij blijft zitten, ik ga met [naam 2] praten boven”. Vanaf de bank hoorde ik dat [naam 2] en [de verdachte] in gesprek waren. Ik denk dat dit gesprek ongeveer twintig minuten bezig was toen ik gegil hoorde van mijn dochter.Ik ben direct vanaf de bank naar boven gerend. Toen ik boven kwam zag ik dat [de verdachte] bovenop [naam 2] zat. Ik zag dat zij op bed lagen. Ik zag dat [de verdachte] met zijn knie op de buik van mijn dochter zat.
Ik zag dat [de verdachte] twee handen om haar nek had. Ik sprong vervolgens op het bed en duwde [de verdachte] weg. Ik zei tegen [de verdachte] : “waar ben je mee bezig man”! Ik zag dat [de verdachte] op dat moment stopte met het wurgenvan mijn dochter. Ik zag dat [de verdachte] mij aankeek en zei: “'Hou jij je mond, je moet je er niet mee bemoeien. Het is iets tussen haar en mij”. Ik zei tegen [de verdachte] dat hij zichzelf rustig moest houden.
[de verdachte] zei vervolgens: “je moet je er niet mee bemoeien! Ik maak jou dood, ik maak haar dood ik maak iedereen dood! Ik zag dat hij in mijn richting keek toen hij dit zei. Hij zei dit heel intimiderend. Hij stond op ongeveer dertig centimeter van mijn gezicht af toen hij dit zei.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 12-14):
Op 26 mei 2024, omstreeks 22.30 uur, ontving ik, verbalisant, een melding over
een conflict in een woning aan de [adres 2] te Gouda. Omstreeks 22.35 uur kwam ik ter plaatse en zag ik dat collega [naam 4] in gesprek was met een man, welke later bleek [de verdachte] te zijn. Ik zag dat collega [naam 5] met een vrouw verderop ging staan om een gesprek te voeren. Ik hoorde de vrouw zeggen dat ze bij haar keel was gegrepen. Ik keek naar haar hals en ik zag enkele striemen en haar hals leek wat opgezet.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 mei 2024, voor zover inhoudende (p. 15-17):
Ik, verbalisant [naam 5] , vroeg aan [naam 2] wat er aan de hand was. Ik hoorde haar het volgende verklaren: “Ik ben echt heel bang voor hem. Hij heeft me heel veel pijn gedaan. Hij heeft me bij mijn keel gegrepen. Ik hoorde hem toen meerdere keren zeggen dat hij me dood gaat maken. Ook zei hij een keer als je de politie gaat bellen ga ik je dood maken”. Vervolgens vroeg ik aan [naam 2] of ze nog meer letsel had behalve in haar nek. Ik zag Oliwia angstig uit haar ogen kijken. Ik zag dat ze knikkende benen had. Ik hoorde een trilling in haar stem en ze was een soort van schoor. Ik hoorde dat ze aan het kreunen was van de pijn.
Met betrekking tot feit 1 voorts
5. Een geschrift, zijnde een letselbeschrijving van ontvangen medische informatie betreffende [naam 2] , opgesteld op 17 juli 2024, door GGD Hollands Midden, voor zover inhoudende (p. 161-162):
Naar aanleiding van uw aanvraag medische informatie zijn gegevens ontvangen van: [naam 2] , adres: [adres 2] , [postcode 2] Gouda. De informatie is verstrekt door: Huisartsenpraktijk [bedrijfsnaam] . Betrokkene is op 27-05-2024 door haar huisarts gezien in verband met onderhuidse bloeduitstortingen, een vingerafdruk in de hals en krassen op de huid. De huisarts verwacht volledig herstel binnen een aantal weken.
Met betrekking tot feit 2 voorts
6. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende:
Op 26 mei 2024 heb ik [naam 3] bedreigd door alle uitlatingen die op de tenlastelegging staan tegen hem te zeggen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot feiten 1 en 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van de onder 1 en 2 – voor zover feit 2 betrekking heeft op [naam 2] – ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, omdat het daarvoor vereiste wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen die aangeefster [naam 2] over deze feiten heeft afgelegd onbetrouwbaar zijn en dat deze verklaringen moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De aangeefster [naam 2] is meermalen bij de politie gehoord. Zij heeft in de verhoren bij de politie over bepaalde gebeurtenissen in het verleden – waaronder mishandelingen waaraan de verdachte zich jegens haar en hun kinderen zou hebben schuldig gemaakt – niet consistent en op onderdelen zelfs tegenstrijdig verklaard. Dit maakt dat de rechtbank behoedzaam met de verklaringen van [naam 2] zal omgaan en alleen de onderdelen daarvan voor het bewijs zal gebruiken die door andere bewijsmiddelen worden ondersteund.
De verklaringen van [naam 2] over wat er op 26 mei 2024 in Gouda heeft plaatsgevonden, vinden steun in andere bewijsmiddelen, die hierboven onder 3.4. zijn opgenomen. De rechtbank wijst op de aangifte van [naam 3] , de medische informatie over het bij de aangeefster geconstateerde letsel alsmede de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten over het letsel dat zij bij de aangeefster hebben waargenomen,
de emotionele toestand waarin zij de aangeefster vlak na het gebeuren hebben aangetroffen en wat de aangeefster hen heeft verteld over de jegens haar geuite doodsbedreigingen door de verdachte. Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de aangiften van [naam 2] en [naam 3] op elkaar zijn afgestemd en daarom beide als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat aanknopingspunten daarvoor in het dossier ontbreken. Bovendien acht de rechtbank, gezien het korte tijdsbestek waarin de aangifte van [naam 3] op die van [naam 2] is gevolgd – binnen 20 minuten en minder dan één uur na het gebeuren – het onaannemelijk dat de aangevers voor de afstemming van hun verklaringen feitelijk gelegenheid hebben gehad.
Feit 1 primair (poging tot doodslag) niet bewezen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zijn ex-partner driemaal bij de keel heeft vastgepakt en met kracht die keel heeft dichtgeknepen. Uit de aangifte van zijn ex-partner blijkt dat de verdachte telkens dusdanig hard in haar keel kneep dat zij daardoor steeds duizelig werd en in ademnood raakte.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag naar de juridische kwalificatie van het handelen van de verdachte. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat het driemaal met kracht dichtknijpen van de keel van het slachtoffer dusdanig lang heeft geduurd dat de kans op de dood aanmerkelijk was. Uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat zij zich bij twee verwurgingen heeft kunnen losmaken uit de greep van de verdachte en uit de aangifte van haar vader blijkt dat de verdachte haar bij de derde verwurging uit eigen beweging heeft losgelaten. De verdachte zal dus worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Feit 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen
Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel gedurende enige tijd kan leiden tot zuurstofgebrek, wat hersenbeschadiging tot gevolg kan hebben.
Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten. Deze wetenschap mag ook bij de verdachte bekend worden verondersteld.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van de verdachte – het driemaal gedurende enige tijd met kracht dichtknijpen van de keel van het slachtoffer waardoor zij duizelig werd en in ademnood raakte – naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 26 mei 2024 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal
- op die [naam 1] is gaan zitten en/of
- zijn, verdachtes, knie in de buik van die [naam 1] heeft geduwd en/of heeft gedrukt en/of
- de keel van die [naam 1] heeft vastgepakt en/of
- met kracht in de keel van die [naam 1] heeft geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 mei 2024 te Gouda [naam 2] en [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 2] en [naam 3] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik maak jullie allebei dood" en
- " Ik maak iedereen dood die je lief is" en
- " Ik maak jou dood, ik maak haar dood, ik maak iedereen dood!" en
- " Je houdt je kankerbek. Niks tegen de politie zeggen. Als je wat zegt maak ik je af".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd en met dadelijke uitvoerbaarverklaring van deze voorwaarden, en dat aan de verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd, die inhoudt dat de verdachte voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 2] en [naam 3] , met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en met dadelijke uitvoerbaarverklaring van deze maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur bepleit. De verdediging heeft verzocht de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr niet aan de verdachte op te leggen, omdat de inhoud daarvan na oplegging niet meer kan worden gewijzigd als de actuele situatie daar om vraagt en de maatregel mogelijk ook de omgang van de verdachte met zijn kinderen in de weg zal staan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op het de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zijn ex-partner met wie hij twee jonge kinderen heeft, drie keer bij de keel vastgepakt en haar keel enige tijd dichtgeknepen in de slaapkamer van haar woning, terwijl hij bovenop haar zat. De verdachte is daarmee pas gestopt op het moment dat de vader van zijn ex-partner de slaapkamer binnenkwam. Dat het fysieke letsel van de aangeefster relatief beperkt is gebleven, is dan ook niet te danken aan het handelen van de verdachte. De verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar veel pijn bezorgd. Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster is de rechtbank voorts gebleken dat zij sindsdien erg bang is om contact te hebben met de verdachte, dat zij vanwege haar angst voor de verdachte op een geheim adres woont en dat zij als gevolg van zijn handelen ook sterke gevoelens van onveiligheid ondervindt.
Verder heeft de verdachte zowel zijn ex-partner als haar vader in niet mis te verstane bewoordingen met de dood bedreigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden weliswaar meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen en ook voor misdrijven is veroordeeld, maar niet voor geweldsdelicten. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging daarom geen rekening houden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 13 augustus 2024. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek, ambulante behandeling en een contactverbod met de aangeefster met dadelijke uitvoerbaarverklaring van de voorwaarden en het toezicht van de reclassering.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij bereid is mee te werken aan bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld bij zware mishandeling waarbij zeer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. In dit geval is echter sprake van een poging tot zware mishandeling. Anderzijds weegt de rechtbank als strafverhogend mee de omstandigheid dat de verdachte de feiten in huiselijke kring heeft begaan en in de nabijheid van zijn kinderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarde uitsluitend een meldplicht bij de reclassering. De huiselijke context waarbinnen het bewezenverklaarde plaatsvond, baart de rechtbank namelijk zorgen. Een vinger aan de pols door de reclassering is daarom aangewezen. De voorwaarde om mee te werken met ambulante behandeling en diagnostiek legt de rechtbank niet op, omdat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij geen problemen heeft en dat hij deze voorwaarden vooral ziet om zijn eigen gelijk te bewijzen. Er is dus van een hulpvraag niet gebleken. Daarom ziet de rechtbank in het opleggen van die voorwaarde geen toegevoegde waarde.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [naam 2] . Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten jegens zijn voormalige partner, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod op straffe van vervangende hechtenis zoals geformuleerd in het dictum van dit vonnis.
Verder zal de rechtbank bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er gelet op de aard van het bewezen verklaarde misdrijf, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [naam 2] .
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen met [naam 3] , nu deze daar zelf niet om heeft verzocht en er ook overigens geen reden is om dit te doen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft matiging bepleit van het gevorderde schadebedrag, omdat het gestelde letsel onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de door de officier van justitie verzochte op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, te weten een zwelling van de keel, onderhuidse bloeduitstortingen, krassen in de hals en een pijnlijke bovenbuik. Verder heeft het bewezenverklaarde feit psychische gevolgen voor haar gehad, omdat zij is gevlucht naar haar zus, sindsdien op een geheim adres verblijft en last heeft van hartkloppingen en nachtmerries. Gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, stelt de rechtbank de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2024, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank zal het resterende gedeelte van de vordering, groot € 1.500,-, afwijzen.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
ten behoeve van [naam 2] .

8.Het in beslag genomen voorwerp

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, zijnde een geldbedrag van € 1.000,-.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 is bewezen verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
-
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
-
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd, meldt bij de
Reclassering Nederland, Advies & Toezichtunit 7 Zuid-West,
[adres 3] , [postcode 3] Den Haag, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland, Advies & Toezichtunit 7 Zuid-West tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarde en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
twee jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 2] (geboren [geboortedag 2] 1991);
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
7 dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden; toepassing van vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
de voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] tot een bedrag van
€ 1.000,-en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] voor het overige;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
toepassing van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het in beslag genomen voorwerpgelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1000 EUR; IBN: 27-05-2024 (omschrijving: PL1500-2024165986-3151848).
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2024.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.