ECLI:NL:RBDHA:2024:14645
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde mr. H.A. Jeuring, en de gemachtigde van de minister, mr. K. Kanters, aanwezig waren. M. Koyuncu fungeerde als tolk.
De rechtbank beoordeelt de argumenten van eiser, die aanvoert dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Eiser stelt dat hij moeilijk kan functioneren in Duitsland zonder de steun van zijn broer en oom, en dat Nederland zijn eindbestemming was. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening niet bedoeld is voor gezinshereniging en dat de intentie van eiser om in Nederland asiel aan te vragen niet bepalend is voor de verantwoordelijkheid van de lidstaat.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.