Op 2 september 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeksters, die zich niet konden vinden in de gang van zaken tijdens een mondelinge behandeling op 2 juli 2024. Het wrakingsverzoek was ingediend op 5 juli 2024, drie dagen na de zitting, en de wrakingskamer oordeelde dat dit te laat was. Verzoeksters, bijgestaan door hun gemachtigde mr. M.S. van Gaalen, voerden aan dat de kantonrechter, mr. C.W.D. Bom, de goede procesorde niet had bewaakt en hen niet de gelegenheid had gegeven om hun standpunt naar voren te brengen. De kantonrechter had bovendien producties van de wederpartij toegelaten zonder dat deze op de juiste wijze waren ingediend, wat volgens verzoeksters de schijn van partijdigheid wekte.
De wrakingskamer overwoog dat een verzoek tot wraking tijdig moet worden ingediend, en dat verzoeksters geen bijzondere omstandigheden hadden aangevoerd die het tijdsverloop tussen de zitting en het indienen van het verzoek rechtvaardigden. De gemachtigde had aangegeven dat hij eerst zijn boosheid wilde laten bezinken en pas na overleg met verzoeksters op 3 juli 2024 had besloten om een wrakingsverzoek in te dienen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek te laat was en verklaarde verzoeksters niet-ontvankelijk in hun verzoek.
De beslissing houdt in dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.