In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een minderjarige Marokkaanse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 2 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie op 16 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig was. Ook zijn er vertegenwoordigers van het Nidos verschenen.
Eiser, geboren in Marokko, heeft verklaard dat hij minderjarig is en dat zijn ouders gescheiden zijn. Hij heeft geprobeerd gezinshereniging in Griekenland, maar is uiteindelijk naar Nederland gekomen. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen omdat Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd en eiser geen relevante asielmotieven heeft aangevoerd die zouden wijzen op een risico bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser in Marokko in een situatie van diepgaande materiële deprivatie terecht zal komen.
De rechtbank concludeert dat de minister ook geen verblijfsvergunning op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen heeft hoeven verlenen, omdat er nog nader onderzoek moet worden gedaan naar de opvangmogelijkheden in Marokko. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat het onderzoek naar adequate opvang moet worden afgewacht. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.