ECLI:NL:RBDHA:2024:14562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.29074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling uit Marokko op grond van veilig land van herkomst en gebrek aan asielmotieven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een minderjarige Marokkaanse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 2 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie op 16 juli 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig was. Ook zijn er vertegenwoordigers van het Nidos verschenen.

Eiser, geboren in Marokko, heeft verklaard dat hij minderjarig is en dat zijn ouders gescheiden zijn. Hij heeft geprobeerd gezinshereniging in Griekenland, maar is uiteindelijk naar Nederland gekomen. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen omdat Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd en eiser geen relevante asielmotieven heeft aangevoerd die zouden wijzen op een risico bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser in Marokko in een situatie van diepgaande materiële deprivatie terecht zal komen.

De rechtbank concludeert dat de minister ook geen verblijfsvergunning op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen heeft hoeven verlenen, omdat er nog nader onderzoek moet worden gedaan naar de opvangmogelijkheden in Marokko. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat het onderzoek naar adequate opvang moet worden afgewacht. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29074

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,de minister
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 2 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Namens het Nidos zijn verschenen: eisers voogd, mevrouw A. Lieveld, en de opvolgend voogd, mevrouw C. Loonstra.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij heeft de Marokkaanse nationaliteit en hij is geboren op [geboortedatum] . Dat betekent dat hij minderjarig is. Zijn ouders zijn gescheiden en zijn vader is overleden. Hij en zijn zus hebben, gedeeltelijk ook met zijn moeder, bij zijn opa en oma gewoond in Marokko. Zijn moeder had een zware baan en verdiende te weinig om voldoende eten te kunnen kopen. Met zijn moeder en zus is eiser naar Turkije vertrokken. Hij heeft geprobeerd in Griekenland gezinshereniging met zijn moeder te krijgen. Dit is niet gelukt. Hij is daarom naar Nederland gegaan, samen met zijn nicht.
Het bestreden besluit
3. De minister heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a en b, van de Vreemdelingenwet. Dit heeft de minister gedaan omdat eiser afkomstig is uit Marokko dat als een veilig land van herkomst is aangemerkt. Daarnaast blijkt uit zijn verklaringen niet dat Marokko voor hem niet veilig is. De minister heeft dit ook gedaan omdat eiser alleen over aangelegenheden heeft verklaard die niet relevant zijn voor de vraag of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Hij heeft namelijk geen asielmotieven naar voren gebracht die raken aan het Vluchtelingenverdrag of die bij terugkeer naar Marokko leiden tot ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM. [2]
3.1.
Verder heeft de minister nog geen besluit genomen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, omdat er nog nader onderzoek moet worden gedaan of eiser adequate opvang heeft in Marokko. Tijdens dit onderzoek heeft eiser rechtmatig verblijf in Nederland en het bestreden besluit geldt daarom niet als terugkeerbesluit.
Conclusie van de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook beoordeelt de rechtbank of de minister eiser ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen heeft verstrekt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister terecht geen asielvergunning verleend op grond van artikel 3 EVRM?
6. Eiser stelt dat zijn terugkeer naar Marokko leidt tot een schending van artikel 3 EVRM omdat hij terecht zal komen in een mensonterende situatie vanwege de slechte economische omstandigheden. Hij stelt dat het voor hem onmogelijk is om een bestaan op te bouwen in Marokko. Hij wijst op de precaire financiële situatie van zijn moeder en stelt dat het voor haar onmogelijk is om voldoende inkomsten te verwerven om in de basisbehoeften van het gezin te voorzien. Dit wordt volgens eiser verergerd door de structurele barrières die vrouwen in Marokko tegenkomen waardoor zij niet in staat zijn de nodige zorg en bescherming aan hun kinderen te bieden. Daarnaast wijst eiser erop dat zijn moeder al lange tijd in Turkije leeft. Het is ook voor eiser al zeven jaar geleden dat hij Marokko heeft verlaten en hij heeft dus geen netwerk of ondersteuning meer waarop hij kan terugvallen. Hij heeft er ook geen vertrouwen in dat hij bescherming krijgt van de Marokkaanse autoriteiten. Ter zitting heeft zijn gemachtigde in dit verband gesteld dat er in Marokko geen voogdijinstellingen zijn en dat alleenstaande minderjarigen in een kamer worden gestopt met zes anderen en dan één dag in de week in een bed mogen slapen en de rest van de week op de grond moeten slapen.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat Marokko niet langer kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Dat, zoals eiser op de zitting stelt, opnieuw wordt onderzocht of Marokko als veilig land kan blijven gelden en dat de verwachting van eiser is dat dit dan niet langer zal gelden, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank overweegt dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is en overigens ook door eiser niet nader is onderbouwd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met dat wat hij heeft aangevoerd - verwezen wordt naar rechtsoverweging 6. - niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Marokko terecht zal komen in een situatie van diepgaande materiële deprivatie. Zoals de gemachtigde van de minister op de zitting heeft verklaard heeft eiser zijn stellingen niet onderbouwd met informatie en/of verklaringen. Van een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De minister heeft in artikel 3 EVRM terecht geen reden gezien eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Toch is het aan de minister, nu eiser minderjarig is, om na te gaan of er voor eiser adequate opvang is in Marokko.
Had de minister eiser een buitenschuld vergunning moeten verlenen?
7. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet evident is dat eiser voor een buitenschuld verblijfsvergunning in aanmerking komt, omdat nog niet alle voor de beoordeling van de opvangmogelijkheden benodigde informatie bekend is. Daarom heeft de minister de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) gevraagd om nader onderzoek te doen naar of er voor eiser adequate opvang in Marokko beschikbaar is.
8. Eiser stelt dat de minister hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen had moeten verlenen, omdat het evident is dat er geen adequate opvang voor eiser is in Marokko en zijn vertrek dus buiten zijn schuld niet kan worden gerealiseerd. Eiser wijst erop dat zijn vader is overleden, zijn moeder niet in Marokko woont en dat hij zelf al meer dan de helft van zijn leven niet meer in Marokko woont.
9. De rechtbank overweegt dat in hoofdstuk B8/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire is neergelegd onder welke voorwaarden ambtshalve - en dus zonder nader onderzoek - een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen kan worden gegeven. Deze voorwaarden zijn:
  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;
  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;
  • uit de verklaringen van de vreemdeling komt naar voren dat er geen familieleden of andere personen zijn die adequate opvang kunnen bieden, naar wie de vreemdeling kan terugkeren;
  • de vreemdeling heeft tijdens de procedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land niet gefrustreerd;
  • bekend is dat in het algemeen geen adequate opvang beschikbaar is en aangenomen wordt dat deze niet binnen afzienbare tijd beschikbaar komt, in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan. In een dergelijke situatie wordt aangenomen dat het de DT&V niet zal lukken om binnen de termijn van drie jaar een vorm van adequate opvang te vinden.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde van de minister op de zitting heeft verklaard dat de regievoerder van DT&V heeft aangegeven dat is begonnen met het nader onderzoek naar de vraag of er voor eiser adequate opvang is in Marokko. Op korte termijn vindt een startgesprek plaats met de voogd van eiser en daarna volgt er een gesprek met eiser.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister nader onderzoek naar de opvangmogelijkheden voor eiser in Marokko nodig mogen achten. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat nog onvoldoende informatie beschikbaar is om een beoordeling te maken of er voor eiser adequate opvang aanwezig is in Marokko. Zo is nog niet duidelijk waar zijn moeder precies verblijft, wat de contactgegevens zijn van eisers halfbroer in Marokko en welke andere mogelijke familieleden nog in Marokko wonen. Eiser heeft niet betwist dat sprake is van deze onduidelijkheden. Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken of door eiser is onderbouwd dat er in het algemeen geen adequate opvang is voor minderjarigen in Marokko. De enkele stelling dat minderjarigen maar één dag in de week in een bed mogen slapen, is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook niet op voorhand - zonder nader onderzoek naar de opvangmogelijkheden van eiser - een buitenschuld verblijfsvergunning hoeven verlenen.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding is om eiser nu een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te geven. Het onderzoek naar adequate opvang moet worden afgewacht. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.