In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster had een aanvraag voor een nieuw Nederlands paspoort ingediend, maar deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat verzoekster volgens de minister niet in het bezit zou zijn van de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster, geboren in Ghana, heeft haar vader erkend als haar biologische vader, die op zijn beurt de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Echter, vanwege de huwelijkse staat van de vader op het moment van erkenning, werd gesteld dat verzoekster niet het Nederlanderschap had verkregen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 april 2024 en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat haar persoonsgegevens niet in het Register Paspoortsignaleringen (RPS) zouden worden opgenomen terwijl het bezwaar nog in behandeling was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen materiële connexiteit was tussen het bestreden besluit en het verzoek om voorlopige voorziening, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien zij een status had in het Verenigd Koninkrijk die haar in staat stelde om te werken.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.