ECLI:NL:RBDHA:2024:14560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
24/4279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake niet in behandeling nemen aanvraag Nederlands paspoort

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster had een aanvraag voor een nieuw Nederlands paspoort ingediend, maar deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat verzoekster volgens de minister niet in het bezit zou zijn van de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster, geboren in Ghana, heeft haar vader erkend als haar biologische vader, die op zijn beurt de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Echter, vanwege de huwelijkse staat van de vader op het moment van erkenning, werd gesteld dat verzoekster niet het Nederlanderschap had verkregen.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 april 2024 en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat haar persoonsgegevens niet in het Register Paspoortsignaleringen (RPS) zouden worden opgenomen terwijl het bezwaar nog in behandeling was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen materiële connexiteit was tussen het bestreden besluit en het verzoek om voorlopige voorziening, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien zij een status had in het Verenigd Koninkrijk die haar in staat stelde om te werken.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4279

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L. Hofdijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Geraedts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag om een nieuw Nederlands paspoort.
1.1.
Bij besluit van 24 april 2024 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft op 14 maart 2024 een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen omdat zij volgens hem niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Dit is op te vatten als een afwijzing van de aanvraag. Verzoekster is op [geboortedatum] 1986 geboren in [geboorteplaats] in Ghana. Haar vader heeft op 14 december 1987 de Nederlandse nationaliteit verkregen, hij heeft verzoekster op 11 februari 1992 erkend als zijn dochter. Aan verzoekster is op 28 augustus 2003 een Ghanees paspoort verstrekt met een geldigheid tot 27 augustus 2013. De moeder van verzoekster heeft de Ghanese nationaliteit en heeft nooit in Nederland gewoond. Op het moment van erkenning was de vader van verzoekster getrouwd met een andere vrouw dan de biologische moeder van verzoekster. Tot 1 april 2014 waren dergelijke erkenningen nietig. [1] Volgens verweerder heeft verzoekster daarom niet het Nederlanderschap verkregen. Uit de overgelegde stukken volgt dat het Nederlandse paspoort van verzoekster geldig was tot 14 juli 2024. Zij is daarnaast in het bezit van een Nederlandse identiteitskaart geldig tot 15 juli 2024. De reisdocumenten zijn volgens verweerder ten onrechte aan verzoekster verstrekt en van rechtswege vervallen. [2] In het besluit heeft verweerder verzoekster opgedragen haar Nederlandse identiteitskaart binnen 14 dagen in te leveren bij de ambassade in Londen. Daarbij heeft hij meegedeeld dat als zij niet aan dit verzoek voldoet haar persoonsgegevens zullen worden opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (het RPS).
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. Een vereiste voor de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening is dat het verzoek betrekking heeft op de inhoud van het bestreden besluit waarvoor een voorziening wordt gevraagd. Dat wordt ook wel het materiële connexiteitsvereiste genoemd. [3] De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in deze zaak tussen het bestreden besluit en het verzoek om voorlopige voorziening geen sprake is van materiële connexiteit. De voorzieningenrechter licht zijn oordeel als volgt toe.
4. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter de voorziening te treffen dat hangende de bezwaarprocedure gericht tegen het besluit van 24 april 2024, en hangende een eventuele beroepsprocedure, de persoonsgegevens van verzoekster niet worden opgenomen in het RPS. Zij vraagt om de signalering in het RPS pas te laten ingaan wanneer definitief op het beroep inzake het niet in behandeling nemen van de paspoortaanvraag is beslist.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024 volgt dat de beslissing om een verzoek tot signalering in te dienen bij het Register Paspoortsignaleringen van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) een besluit is in de zin van de Awb. [4] Verweerder wijst erop dat verzoekster ten aanzien van een eventueel verzoek tot signalering van haar persoonsgegevens een separaat besluit zal ontvangen. Het besluit van 24 april 2024, waarbij is besloten de paspoortaanvraag niet in behandeling te nemen, omvat niet ook een besluit met een verzoek tot signalering. Er wordt daarom niet voldaan aan het connexiteitsvereiste, zodat het verzoek dat hier voorligt nietontvankelijk moet worden verklaard. In het geval dat verweerder een verzoek tot signalering doet, kan verzoekster daartegen in bezwaar en alsnog een verzoek om een voorlopige voorziening indienen.
6. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat in de door verzoekster genoemde omstandigheden overigens ook onvoldoende reden wordt gezien om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoekster stelt dat zij door het besluit van verweerder niet meer kan werken en dus ook haar bestaan in het Verenigd Koninkrijk niet meer kan bekostigen. Uit het stuk van het Britse Home Office van 30 december 2019 dat verzoekster heeft overgelegd blijkt echter dat zij een
settledstatus heeft en kan (blijven) werken in het Verenigd Koninkrijk. [5] Dat zij op korte termijn haar baan verliest als gevolg van de paspoortaanvraag die niet in behandeling is genomen, staat niet vast. Bovendien heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat zij niet opnieuw een Ghanees paspoort kan aanvragen bij de Ghanese vertegenwoordiging in het Verenigd Koninkrijk.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening nietontvankelijk. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 1:224, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (oud).
2.Artikel 47, eerste lid, aanhef en onder h, van de Paspoortwet.
3.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1436.
5.Het overgelegde stuk spreek van: “Indefinite Leave in the United Kingdom, under Appendix EU to the Immigration Rules”.