ECLI:NL:RBDHA:2024:14558
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 8 maart 2023 had besloten om de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Na het indienen van het bezwaar heeft verzoekster op 19 april 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen totdat er op het bezwaar was beslist. De minister heeft op 20 juni 2023 op het bezwaar beslist, waarna verzoekster op 21 juni 2023 beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing, geregistreerd onder zaaknummer AWB 23/6706. Dit beroep werd echter op 2 oktober 2023 ingetrokken, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening connex was aan het ingetrokken beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat er geen beroepsprocedure liep tegen het besluit op het bezwaar. Hierdoor kon het verzoek niet inhoudelijk worden beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.