ECLI:NL:RBDHA:2024:14512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.24600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag op basis van gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Peruaanse nationaliteit, had op 2 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant konden zijn voor de beoordeling. Eiser had eerder op 2 oktober 2022 een aanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de nieuwe aanvraag van eiser niet-ontvankelijk is. Eiser had documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielverhaal, waaronder een Whatsappbericht en een medisch rapport, maar de rechtbank oordeelt dat deze documenten niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank wijst op de inconsistenties in de verklaringen van eiser en het gebrek aan causaal verband tussen de overgelegde documenten en de gestelde problemen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.24600
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. S. van der Steen-Jhinnoe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Peruaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1977] . Hij heeft op 2 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 juni 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het verloop van de procedure
4. Eiser heeft eerder op 2 oktober 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit staat na de uitspraak van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 maart 2024 in rechte vast.
4.1.
Op 2 april 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 16 januari 2024. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De feiten en het asielrelaas
5. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ex-partner in Peru tijdens hun relatie een affaire had met een man genaamd [A] , de leider van een groep hooligans van de voetbalclub [voetbalclub] . Eiser heeft [A] in januari 2018 geconfronteerd toen zij elkaar op straat tegenkwamen. Er brak een vechtpartij uit waarbij [A] eiser heeft mishandeld met een honkbalknuppel. Sindsdien wordt eiser met de dood bedreigd en heeft hij moeten onderduiken. De bedreigingen zijn voor eiser de reden geweest om Peru te verlaten.
6. De minister heeft in de vorige procedure de problemen voortvloeiend uit de confrontatie met [A] ongeloofwaardig gevonden. Dit oordeel staat in rechte vast.
7. Eiser heeft om dezelfde redenen als in de eerdere procedure opnieuw asiel aangevraagd. Bij de nieuwe aanvraag heeft eiser meerdere documenten overgelegd om de gestelde problemen na de confrontatie met [A] te onderbouwen. Zo heeft eiser een Whatsappbericht uit 2018 overgelegd waarin eiser zou worden bedreigd door [A] . Daarnaast heeft eiser een medisch rapport, letselfoto’s en een aangifte van zijn broer overgelegd. De minister stelt zich op het standpunt dat de overgelegde documenten weliswaar nieuw zijn, maar niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Oordeel van de rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister niet ten onrechte dat het Whatsappbericht niet relevant is voor de beoordeling van de aanvraag. De minister heeft daarbij kunnen wijzen op de wisselende verklaringen van eiser over de inhoud van het bericht en over het aantal ontvangen berichten. Zo heeft eiser over de inhoud van het bericht verklaard:
“Hij zegt daarin als ik in Peru aankom hij mij met zijn kameraden op gaat zoeken en mij pijn gaat doen.”¹Uit de vertaling tijdens het gehoor blijkt dat de inhoud van het bericht is dat
“het de volgende keer erger zal zijn”.² Over het aantal berichten heeft eiser aanvankelijk verklaard dat er twee berichten zijn³, maar wanneer eiser wordt geconfronteerd met het feit dat het om één bericht gaat, kan hij zich niet herinneren dat hij heeft verklaard dat er twee berichten waren.⁴ Ook heeft de minister mogen meewegen dat uit het bericht geen causaal verband blijkt met de eerdere confrontatie met [A] en zich op het standpunt kunnen stellen dat het bericht niet aantoont dat eiser problemen heeft gehad naar aanleiding van de confrontatie.
1. Zie pagina 6 van het rapport van het Gehoor opvolgende aanvraag (het gehoor).
2 Zie pagina 10 van het gehoor.
3 Zie pagina 6 van het gehoor.
4 Zie pagina 10 van het gehoor.
8.1.
Dat geen causaal verband is gebleken tussen het document en de gestelde problemen geldt ook voor het door eiser overgelegde medisch rapport, de letselfoto’s en de aangifte. Uit deze stukken is niet af te leiden dat de broer van eiser door [A] en zijn vrienden is aangevallen en dat deze aanval een verband zou hebben met eisers confrontatie met [A] . Daarnaast stelt de minister niet ten onrechte dat het feit dat de documenten kopieën zijn ook niet in positieve zin bijdraagt aan de relevantie van de documenten. De minister mocht bij de beoordeling van de relevantie van de stukken ook meewegen dat de tweede pagina van de aangifte ontbreekt en eiser de inhoud daarvan ook niet kent. De rechtbank oordeelt daarom dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat ook deze documenten niet relevant zijn voor de beoordeling van eisers aanvraag.
8.2.
De stelling van eiser dat hij vanwege zijn detentie niet in staat was om de tweede pagina van de aangifte of een andere nadere onderbouwing te overleggen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft de wel overgelegde stukken immers ook ontvangen toen hij al in detentie zat. Ook de stellingen van de gemachtigde van eiser dat er signalen zijn dat eiser beperkt is in het horen waardoor misverstanden kunnen ontstaan en dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij beperkt is in het horen en heeft zijn stelling over zijn referentiekader niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. De minister heeft in de stellingen van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om onderzoek te doen naar mogelijke medische beperkingen van eiser. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de minister het verzoek van eiser om zijn aanvraag in de verlengde procedure te behandelen, zodat hij nog videomateriaal kan overleggen, niet ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank volgt de minister in de overwegingen dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om relevante stukken te overleggen en dat eiser zelf heeft bepaald op welk moment hij een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend.
9. Gelet op het voorgaande heeft de minister niet ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De minister heeft de aanvraag van eiser daarom niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.