ECLI:NL:RBDHA:2024:14503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
SGR 24/6936 en 24/6986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor kadeconstructie in Leiden

Op 13 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 24/6936 en SGR 24/6986, waarin verzoekers om een voorlopige voorziening vroegen tegen een verleende omgevingsvergunning voor het vernieuwen van een kadeconstructie in Leiden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een alternatief voorhanden is dat een gelijkwaardig resultaat kan opleveren met minder bezwaren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute noodzaak was aangetoond die de schorsing van het besluit rechtvaardigde. De verzoeken werden afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter aangaf dat het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden bij heroverweging in bezwaar. De gemeente Leiden had de omgevingsvergunning verleend op basis van de urgentie van de kadevernieuwing, die noodzakelijk werd geacht voor de constructieve veiligheid. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangenafweging door de gemeente zorgvuldig was uitgevoerd, en dat de adviezen van deskundigen over de cultuurhistorische waarden en de veiligheid van de kade in overweging waren genomen. De uitspraak bevestigde dat de gemeenteraad niet verplicht was om advies te geven in deze situatie, en dat participatie van bewoners niet verplicht was voor deze specifieke omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/6936 en 24/6986

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2024 in de zaak tussen

Vereniging Het Waterambacht Leiden , uit Leiden , verzoekster I (SGR 24/6936)

(gemachtigden: H. Hegeman en J. Wieles),

[verzoeker 1] ;[verzoeker 2] ;

[verzoeker 3] ;
[verzoeker 4] ;
[verzoeker 5] ,allen uit [woonplaats] , verzoekers II (SGR 24/6986)
tezamen: verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen tegen het besluit van verweerder van 30 juni 2024 om een omgevingsvergunning te verlenen voor het vernieuwen van de kadeconstructie ter plaatse van [adressenreeks] te [plaatsnaam] .
1.1.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2024 (het bestreden besluit). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoekster I, vergezeld door ing. [naam 2] , [verzoeker 1] , [verzoeker 3] en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 3] . Namens vergunninghouder (gemeente [plaatsnaam] , afdeling Beheer) waren aanwezig [naam 4] en [naam 5] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Voorlopig oordeel
2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De gemeente Leiden heeft als eigenaar van [straatnaam 1] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een vervangende kadeconstructie aan [adressenreeks] . In 2020 heeft de gemeente Leiden onderzoek laten doen naar [straatnaam 1] . Uit dit onderzoek bleek dat [straatnaam 1] er slecht aan toe is en dat de kade vernieuwd moet worden. Verwacht werd dat begin 2024 gestart zou worden met de vernieuwing van de kade. Hiertoe werd in oktober 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd. Die aanvraag moest echter via de uitgebreide voorbereidingsprocedure moest worden behandeld, waar volgens de gemeente geen tijd voor was, omdat het kadeherstel urgenter bleek dan eerder werd gedacht. Daarop heeft de gemeente ervoor gekozen om op 5 maart 2024 een nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen onder de Omgevingswet.
3.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’ en ‘technische bouwactiviteit’. [1] De omgevingsvergunning is verleend voor een ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’, omdat het bouwplan in strijd is met het omgevingsplan, namelijk met artikel 6.1.1, aanhef en onder f, artikel 22.1 en artikel 25 van de regels van het bestemmingsplan “Zuidelijke Schil”. [2] Op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarom heeft verweerder advies gevraagd aan onder anderen de afdeling Stedenbouw en Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO).
3.2.
Uit deze adviezen volgt dat het bouwplan leidt tot een sterke aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht Zuidelijke Schil, omdat de [watergang] duidelijk zichtbaar wordt versmald en de van oudsher smalle [straatnaam 1] met 90 cm wordt verbreed, waardoor de herkenbaarheid van de voormalige [sluis] sterk wordt aangetast. Ook aan de andere zijde van de kadeverbreding is de aansluiting op de te behouden kademuur te verrommelend vormgegeven.
3.3.
Verweerder concludeert uit deze adviezen dat het bouwplan onevenredig afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht. De kade verkeert echter in dermate kritieke toestand dat de constructieve veiligheid van de kade zelf en de belendingen (monumentale en karakteristieke panden) in het geding is. Omdat het kadeherstel noodzakelijk en urgent is en er geen minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn, heeft verweerder het waarborgen van de veiligheid van de kade en de belendingen zwaarder laten wegen dan het behoud van de cultuurhistorische waarden en de omgevingsvergunning verleend.
Spoedeisend belang
4. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de werkzaamheden al zijn gestart. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de adviezen blijkt dat deze werkzaamheden leiden tot onomkeerbare effecten op de aanwezige cultuurhistorische waarden. Daarmee is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening gegeven.
Toetsingskader
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekers hebben aangevoerd, de zogenoemde gronden, of het bestreden besluit bij de heroverweging in bezwaar naar verwachting stand zal houden.
6. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning ziet op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de bezwaargronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Omvang van het geding
7. Dat het bouwplan onevenredig afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht staat tussen partijen niet ter discussie. Verzoekers stellen wel de noodzaak en urgentie van het bouwplan, alsmede het veronderstelde gebrek aan alternatieven ter discussie. Volgens verzoekers heeft verweerder de noodzaak, urgentie en het gebrek aan alternatieven onvoldoende gemotiveerd. Daarom hoort volgens verzoekers het belang van behoud van de cultuurhistorische waarden zwaarder te wegen dan het belang dat gediend is met het bouwplan.
Noodzaak vernieuwing kadeconstructie
8. Verzoekers II stellen ernstige twijfels te hebben over de acute noodzaak van de werkzaamheden.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de acute noodzaak is bevestigd door advies- en ontwerpbureau voor civiele constructies OC2, in zijn memo van 10 juni 2024 over de huidige staat van de kadeconstructie.
8.2.
In de memo van OC2 wordt geconcludeerd:
“Er kan worden vastgesteld dat de huidige situatie van de kade dermate is, dat de constructieve veiligheid van de kade zelf en de belendingen in het gedrang is. In feite is de huidige kade niet in staat om te voldoen aan de vigerende normen en eisen door degradatie van de constructie en de sterk afwijkende omgeving (toename belastingen, dieper gelegen watergang).
Op dit moment is de kade lokaal reeds bezweken gelet op het noodzakelijke onderhoud (vullen van gaten). Dit zal binnen nu en afzienbare tijd leiden tot bezwijken van grotere delen met alle gevolgen van dien. Immers: een steeds kleiner damwandoppervlak moet hetzelfde grondmassief weerstaan. De vervanging van de damwandconstructie zal dan ook op zeer korte termijn moeten plaatsvinden (< 3 maanden) om verdere schade en niet-omkeerbare situaties aan woningen te voorkomen.”
8.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit afdoende dat de kadewerkzaamheden op zeer korte termijn, namelijk binnen drie maanden na dagtekening van de memo, moeten plaatsvinden, om de genoemde risico’s te voorkomen. Verzoekers II hebben deze memo, opgesteld door deskundigen op het gebied van civiele constructies, niet bestreden met een deskundig tegenrapport. Ook is niet gebleken dat de memo op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De redenering is begrijpelijk en de getrokken conclusie sluit daarop aan. Verweerder heeft zich daarom mogen baseren op de in deze memo getrokken conclusie.
8.4.
Het betoog van verzoekers II slaagt dus niet.
Alternatieven
9. Verzoekers betogen dat verweerder, gelet op de negatieve adviezen van de afdeling Stedenbouw en ELO, onvoldoende heeft onderzocht of er alternatieven voorhanden zijn die minder afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarden. Verweerder heeft het bestreden besluit voornamelijk gemotiveerd aan de hand van de door de aannemer aangeleverde variantenstudie ‘Technische onderbouwing en kostenvergelijk vervangen kadeconstructie [straatnaam 1] op bestaande locatie’ van 16 mei 2024 (Technische onderbouwing). Volgens verzoekers heeft verweerder echter onvoldoende gemotiveerd waarom geen van de varianten mogelijk is. Daarnaast blijkt uit de belangenafweging van verweerder niet of er is gekeken naar een andere oplossing dan een verbreding van de kade met 90 centimeter, zoals een verbreding met 20 centimeter. Verzoekers wijzen er op dat de beschoeiing van de [straatnaam 2] recent wel op de bestaande locatie is vernieuwd.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de variantenstudie drie varianten zijn onderzocht voor het vervangen van de kadeconstructie op de bestaande locatie. In de Technische onderbouwing zijn de drie varianten technisch uitgewerkt en voorzien van een geotechnische beschouwing. Op basis daarvan zijn de nadelen en risico’s van de varianten inzichtelijk gemaakt. De conclusie is dat variant 1 (gebruik van een hulpdamwand) niet uitvoerbaar is, omdat de [watergang] dan niet breed genoeg is om met een ponton te kunnen werken. Bovendien zou deze variant leiden tot significante risico’s op onbeheersbare deformaties van de nieuwe kademuur en verzakkingen van het riool, kabels en leidingen en de belendingen. Ook variant 2 (uitvoeren van de werkzaamheden in kleine delen) en variant 3 (uitvoeren van de werkzaamheden door afdammen van het rak) zouden leiden tot dergelijke (niet te beheersen) risico’s.
9.2.
In het document “Belangenafweging keuze-varianten” heeft verweerder de voor- en nadelen van een kadevervanging op de bestaande locatie afgezet tegen een kadevervanging 90 cm vóór de bestaande kade. Als toegelicht in de Technische onderbouwing is het belangrijkste nadeel van een variant op de bestaande locatie dat daarmee de constructieve veiligheid van de kade en de belendingen niet gegarandeerd kan worden. Ook het plaatsen van nieuwe damwandplanken achter de bestaande damwand zou leiden tot risico’s op zakkingen van de belendingen, omdat voor het verplaatsen van de daar aanwezige kabels en leidingen diepe ontgravingen nodig zijn. Ook zouden dan de trekankers van de bestaande damwand doorbroken worden.
9.3.
Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat een smallere verbreding van de kade dan 90 centimeter niet mogelijk is, omdat de bestaande damwand scheef staat. De onderkant van de bestaande damwand steekt (ondergronds) uit in de richting van de [watergang] . De nieuwe damwand wordt tegen de onderkant van de bestaande houten damwand geplaatst. Dichter bij de bestaande kade is niet mogelijk, omdat de bestaande damwand met bijbehorende trekankers dan getrokken zou moeten worden en dat zou leiden tot de risico’s als beschreven in de Technische onderbouwing.
9.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder dient te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwplan zoals dat is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [3]
9.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat er een alternatieve wijze van kadeversterking mogelijk is waarbij de aanwezige cultuurhistorische waarden minder worden aangetast. Verweerder heeft wel degelijk onderzocht of een dergelijk alternatief voorhanden is. Uit de Technische onderbouwing en de namens verweerder en de betrokken aannemer ter zitting gegeven toelichting blijkt echter dat een versterking die leidt tot een smallere kade dan nu vergund significante risico’s zou opleveren voor de kade en de belendingen.
9.6.
Verzoekers hebben II hebben ter zitting een zelf getekend voorstel voor een alternatieve uitvoering laten zien. Daarin wordt gebruik gemaakt van een hulpdamwand op kortere afstand (één meter in plaats van twee meter) van de bestaande damwand dan in variant 1 van de Technische onderbouwing. Verzoekers zijn echter geen deskundigen op het gebied van civiele constructies. Zij hebben hun voorgestelde alternatief ook niet door deskundigen laten uitwerken en voorzien van een geotechnische beschouwing over de technische uitvoerbaarheid en mogelijke risico’s voor de kade en de belendingen. Ook hun stelling dat de [straatnaam 2] , die recent op de bestaande locatie is vernieuwd, naar verluidt eenzelfde constructie had, hebben zij niet onderbouwd aan de hand van stukken. Daarom hebben verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand duidelijk is dat er een alternatief voorhanden is waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
9.7.
Het betoog van verzoekers slaagt dus niet.
Doorvaarbaarheid
10. Verzoekster I stelt dat het bouwplan negatieve gevolgen heeft voor de doorvaarbaarheid van de [watergang] . Volgens verzoekster I gaat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van [bedrijf] over de doorvaarbaarheid uit van onjuiste maatvoeringen van de boten en is geen rekening gehouden met roeiers.
10.1.
[bedrijf] heeft een doorvaarbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waarover zij heeft gerapporteerd in de ‘Technische notitie doorvaarbaarheid [watergang] t.h.v. [straatnaam 1] te [plaatsnaam] ’ van 7 juni 2024. [bedrijf] heeft in dit onderzoek zowel de bestaande als de toekomstige situatie geanalyseerd. Zij concludeert dat de benodigde nautische ruimte (6 meter) niet beschikbaar is in de toekomstige situatie. Er zijn daarom maatregelen nodig om voldoende doorvaarbaarheid te behouden. De minst ingrijpende oplossing is het verplaatsen van vier ligplaatsen.
10.2.
Verweerder heeft aan de omgevingsvergunning een voorschrift verbonden dat in 2024 een uitvoeringsplan voor de betreffende ligplaatsen gemaakt moet worden, gericht op een veilige, doorvaarbare recreatieve vaarroute, in afstemming met de provincie ZuidHolland en Stichting Waterrecreatie Nederland en overige belanghebbenden. Bij brief van 20 juni 2024 is de provincie Zuid-Holland in het kader van artikel 7.79 van de ZuidHollandse Omgevingsverordening (dat ziet op de bescherming van het recreatietoervaartnet) akkoord gegaan met dit vergunningvoorschrift.
10.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan de hand van het doorvaarbaarheidsonderzoek van [bedrijf] en het genoemde vergunningvoorschrift aannemelijk gemaakt dat in de toekomstige situatie voldoende doorvaarbreedte resteert.
10.4.
Voor zover verzoekster I stelt dat in het rapport van [bedrijf] onjuiste maten worden aangehouden voor de betrokken boten, overweegt de voorzieningenrechter dat in het rapport is vermeld dat op basis van luchtfoto’s onderzoek is gedaan naar de samenstelling, afmetingen en positionering van de afgemeerde boten. Verzoekster I heeft niet aan de hand van eigen beeldmateriaal en metingen aannemelijk gemaakt dat de door [bedrijf] gehanteerde afmetingen niet juist zijn.
10.5.
Voor zover verzoekster I vreest dat de [watergang] ter plaatse minder goed bevaarbaar wordt voor roeiers, geldt dat [bedrijf] de benodigde nautische ruimte voor de toekomstige situatie heeft afgeleid van de nautische ruimte die nu al beschikbaar is (minimaal 6 meter). Roeiers zijn, na uitvoering van het in de omgevingsvergunning voorgeschreven uitvoeringsplan, in de toekomstige situatie dus niet slechter af dan in de huidige situatie.
10.6.
Het betoog van verzoekster I slaagt daarom niet.
Advies van de gemeenteraad
11. Verzoekers betogen dat verweerder de gemeenteraad had moeten betrekken bij de besluitvorming. Volgens verzoekster I had het bij een dusdanig ingrijpend bouwplan op de weg van verweerder gelegen om, ondanks dat het niet verplicht is, de gemeenteraad bij de besluitvorming te betrekken. Volgens verzoekers II is het wel verplicht om een advies te vragen aan de gemeenteraad, aangezien het bouwplan voor meer dan 500 m2 afwijkt van het omgevingsplan. Het bouwplan omvat volgens verzoekers II namelijk ook de drainage en de aanpassing van de steunberm, waardoor het bouwplan een omvang heeft van circa 650 m2.
11.1.
Artikel 16.15a, aanhef en onder b, van de Omgevingswet luidt (voor zover relevant) als volgt:
Op grond van artikel 16.15, eerste lid, worden in ieder geval als adviseur aangewezen:
[…]
b. de gemeenteraad als het gaat om:
1o. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor in door de gemeenteraad aangewezen gevallen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
11.2.
De gemeenteraad van Leiden heeft de ‘Lijst van gevallen adviesrecht gemeente Leiden’ (Lijst van gevallen) vastgesteld. In artikel 1, aanhef en onder 2, onder d, is bepaald:
Een advies van de gemeenteraad van Leiden, als bedoeld in artikel 16.15a, onder b van de Omgevingswet, is vereist indien het college voornemens is om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit te verlenen of voornemens is om in te stemmen met een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in de volgende gevallen:
[…]
2. Indien de aangevraagde activiteit in een gebied ligt waarvoor geen ruimtelijk kader, zoals benoemd in het eerste lid, door de gemeenteraad is vastgesteld en bestaat uit één of meer van de volgende subcategorieën;
[…]
d. het realiseren van infrastructuurprojecten en projecten met betrekking tot groen, water en verblijfsgebieden die voor meer dan 500m2 afwijken van het omgevingsplan en/of hetgeen vergund is via een omgevingsvergunning.
11.3.
Niet in geschil is dat de aangevraagde activiteit ligt in een gebied waarvoor geen ruimtelijk kader als bedoeld in het eerste lid van artikel 1 van de Lijst van gevallen is vastgesteld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het bouwplan niet met meer dan 500 m2 afwijkt van het omgevingsplan. Het is niet in geschil dat (in ieder geval) voor 194 x 0,9 meter wordt afgeweken van het omgevingsplan, aangezien op die oppervlakte de kade wordt gerealiseerd op gronden met de bestemming ‘Water’. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de drainage aan de binnenzijde van de kade wordt aangelegd. Die gronden hebben de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter past de drainage binnen de doeleindenomschrijving van deze bestemming in artikel 18.1 van de planregels. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de steunberm aan de buitenzijde van de kade onder water komt te liggen. Die gronden hebben de bestemming ‘Water’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter past de steunberm ook binnen de doeleindenomschrijving van deze bestemming in artikel 22.1 van de planregels. Daarom geldt voor zowel de drainage als de steunberm dat hiervoor niet afgeweken hoeft te worden van het omgevingsplan. Het bouwplan wijkt daarom voor minder dan 500 m2 af van het omgevingsplan. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 2, onder d, van de Lijst van gevallen is een advies van de gemeenteraad daarom niet verplicht.
11.4.
Voor het oordeel dat, zoals verzoekster I betoogt, verweerder de raad onverplicht om advies had moeten vragen, bestaat geen grond in de relevante wet- en regelgeving.
11.5.
Het betoog van verzoekers slaagt dus niet.
Participatie
12. Verzoekster I betoogt dat de voorbereidingsprocedure van de omgevingsvergunning onzorgvuldig is doorlopen, aangezien nauwelijks participatie van bewoners en belanghebbende organisaties heeft plaatsgevonden, terwijl dit wel een uitgangspunt van de Omgevingswet is.
12.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat participatie niet verplicht is voor de verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit. Wel heeft verweerder het bouwplan afgestemd met civieltechnische bureaus, vakafdelingen en de provincie. Daarnaast heeft hij bewonersbrieven gestuurd en zijn er twee bewonersavonden geweest om de plannen toe te lichten.
12.2.
Artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet luidt als volgt:
De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend.
12.3.
Artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels participatie van de gemeente Leiden luidt als volgt:
Deze beleidsregels hebben geen betrekking op de voorbereiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet.
12.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeenteraad geen lijst van gevallen van activiteiten als bedoeld in artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet heeft vastgesteld. Reeds daarom kan geen sprake zijn van verplichte participatie. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, zoals hier aan de orde, is ook uitgesloten van het door verweerder vastgestelde participatiebeleid.
12.5.
Het betoog van verzoekster I slaagt daarom niet.
Coördinatie werkzaamheden
13. Verzoekers II betogen dat het noodzakelijk is om de kadewerkzaamheden gelijktijdig uit te voeren met de werkzaamheden ter vervanging van het riool, zodat de kade niet binnen afzienbare weer open zal liggen.
13.1.
Verweerder geeft aan dat vorig jaar nog werkzaamheden aan het riool hebben plaatsgevonden en dat binnen afzienbare tijd geen nieuwe werkzaamheden nodig zullen zijn.
13.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers II niet aannemelijk gemaakt dat toekomstige werkzaamheden aan het riool als gevolg van de kadewerkzaamheden tot risicovolle situaties zullen leiden voor de stabiliteit van de kade. Van een noodzaak om de werkzaamheden gelijktijdig uit te voeren is daarom niet gebleken.
13.3.
Het betoog van verzoekers II slaagt dus niet.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit bij de heroverweging in bezwaar stand zal houden. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit niet zal schorsen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a respectievelijk artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet.
2.Dat op grond van artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet als tijdelijk deel onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan.
3.Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2748.