ECLI:NL:RBDHA:2024:14479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
AWB 24_11533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning door de minister van Asiel en Migratie, die op 25 juni 2024 was genomen. De minister had verzoeker opgedragen om binnen vier weken Nederland te verlaten, wat verzoeker aanvocht door een verzoekschrift in te dienen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit was het gevolg van het niet tijdig betalen van het griffierecht, dat was vastgesteld op € 187,00. Verzoeker was bij aangetekende brief van 25 juli 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te voldoen, maar heeft dit nagelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen redenen heeft opgegeven voor het niet betalen van het griffierecht en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die het verzuim niet aan verzoeker kunnen worden toegerekend. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/11533

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning afgewezen. Daarbij heeft verweerder besloten dat verzoeker binnen vier weken de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) en aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein moet verlaten.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Verder heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van een verzoekschrift griffierecht geheven. Voor verzoeker is het griffierecht vastgesteld op € 187,00. Op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb is artikel 8:41, zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing in zaken waarin een voorlopige voorziening is gevraagd. Uit dat artikel volgt dat een beroep niet-ontvankelijk is als het griffierecht niet tijdig is betaald. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting in het geval het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
Verzoeker is bij aangetekende brief van 25 juli 2024 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de datum van de brief het griffierecht te betalen. In de brief is ook vermeld dat, als verzoeker het griffierecht niet of niet binnen deze termijn betaalt, de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk kan verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker het griffierecht niet heeft betaald. Verzoeker heeft ook geen reden gegeven voor dit verzuim. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat het verzuim niet aan verzoeker kan worden toegerekend.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.