Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning door de minister van Asiel en Migratie, die op 25 juni 2024 was genomen. De minister had verzoeker opgedragen om binnen vier weken Nederland te verlaten, wat verzoeker aanvocht door een verzoekschrift in te dienen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit was het gevolg van het niet tijdig betalen van het griffierecht, dat was vastgesteld op € 187,00. Verzoeker was bij aangetekende brief van 25 juli 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te voldoen, maar heeft dit nagelaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen redenen heeft opgegeven voor het niet betalen van het griffierecht en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die het verzuim niet aan verzoeker kunnen worden toegerekend. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.