ECLI:NL:RBDHA:2024:14458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
C/09/669418 / JE RK 24-1296 en C/09/670644 / JE RK 24-1433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing voor minderjarigen in een moeder-kindhuis

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 augustus 2024, wordt een verzoek behandeld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen. De kinderrechter heeft eerder op 12 juni 2024 een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor deze kinderen, die in een pleeggezin verblijven. De moeder van de kinderen, die ook de zorg heeft voor [minderjarige 3], verblijft in een moeder-kindhuis. De kinderrechter oordeelt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is, gezien hun complexe gedragsproblematiek en de onveilige thuissituatie in het verleden. De moeder heeft erkend dat de kinderen momenteel beter af zijn in het pleeggezin, maar zij wenst dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen.

De kinderrechter wijst het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] af, omdat deze met de moeder in het moeder-kindhuis verblijft en de moeder daar zelf de zorg voor hem draagt. De kinderrechter concludeert dat de zorgen van de gecertificeerde instelling ook binnen de ondertoezichtstelling kunnen worden ondervangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer:
I. C/09/669418 / JE RK 24-1296
II. C/09/670644 / JE RK 24-1433
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] , feitelijk verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.L. Witteveen te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juli 2024;
- de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling van 27 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin. [minderjarige 3] verblijft tezamen met [minderjarige 4] en de moeder in een moeder- en kindhuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 juni 2024 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 12 juni 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 juni 2024 een machtiging verleend [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 12 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een moeder- en kindvoorziening te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling motiveert de verzoeken als volgt. Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis, waarbij de kinderen in de thuissituatie bij de moeder zijn blootgesteld aan onveilige situaties en meerdere keren getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Daarnaast is er letsel aangetroffen op het lichaam van de kinderen, waardoor er vermoedens zijn dat zij ook slachtoffer waren. Eind januari 2024 zijn de kinderen vrijwillig uit huis geplaatst in het netwerk van de moeder. [minderjarige 2] vertoonde uitdagend gedrag, waarbij hij brutaal was, geen nee accepteerde en zichzelf en anderen pijn deed. Sinds [minderjarige 2] in het pleeggezin verblijft wordt hem de rust, structuur en duidelijkheid geboden waar hij behoefte aan heeft en is zijn uitdagende gedrag zo goed als verdwenen. [minderjarige 1] verbleef aanvankelijk in een ander pleeggezin, maar is vanwege een ziekenhuisopname van de pleegmoeder in mei 2024 overgeplaatst naar hetzelfde pleeggezin als [minderjarige 2] . [minderjarige 1] vertoonde externaliserend probleemgedrag, waarbij hij andere kinderen pestte, niet mee kon komen op school en agressief gedrag vertoonde. Sinds hij in het huidige pleeggezin verblijft, is er sprake van een positieve ontwikkeling waarbij zijn negatieve gedrag zo goed als verdwenen is. [minderjarige 1] heeft wel veel nachtmerries en hij is angstig voor mannen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zien de moeder en hun halfbroertje en -halfzusje eens per week. De moeder vindt het tijdens de contactmomenten lastig om haar aandacht te verdelen over vier kinderen, aangezien zij allemaal hun eigen opvoedvraag en kindproblematiek hebben. Een aantal weken geleden is de moeder verhuisd naar een moeder- en kindhuis en wonen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij haar. De moeder krijgt daar 24/7 begeleiding en heeft nog langer de tijd nodig om hier goed van te kunnen profiteren. Hoewel de moeder het liefst wil dat alle kinderen zo snel mogelijk bij haar worden geplaatst, erkent zij dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ieder hun eigen problematiek en verhoogde opvoedbehoefte hebben. De moeder staat op dit moment achter hun plaatsing in het pleeggezin. Daarbij komt dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek, waarvoor nog geen hulpverlening is ingezet. De komende periode wordt er bij de moeder een onderzoek uitgevoerd naar haar IQ. Onderzocht zal worden of het mogelijk is om een WLZ-aanvraag voor de moeder te doen en of zij met die aanvraag mogelijk in een moeder- en kindhuis dichterbij huis kan wonen. Daarnaast zal bekeken worden of het (uiteindelijk) mogelijk is dat de oudste twee kinderen ook bij de moeder kunnen komen wonen. De afgelopen week is de plaatsing in het moeder- en kindhuis onder druk komen te staan, vanwege een incident. Het moeder- en kindhuis wilde dat de moeder en de kinderen werden overgeplaatst. Het is de gecertificeerde instelling gelukt om dit te voorkomen, maar dit was een stressvolle periode voor de moeder. Het is van belang dat de moeder een eerlijke kans krijgt om de komende tijd stappen in de goede richting te zetten, waarbij er ook duidelijkheid moet komen over het perspectief van de kinderen. Gelet daarop is een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
3.3.
[minderjarige 3] behoeft een bovengemiddeld opvoedklimaat en vertoont complex gedrag, waarbij hij de moeder kan slaan of aan haar haren trekt. Hoewel [minderjarige 3] met [minderjarige 4] en de moeder samen in een moeder- en kindhuis is geplaatst, is een machtiging tot uithuisplaatsing volgens de gecertificeerde instelling noodzakelijk. De moeder mag tijdens het verblijf in het moeder- en kindhuis niet zelf beslissen om de kinderen mee naar huis te nemen of elders te laten verblijven. Daarnaast is er sprake van 24-uurs toezicht en begeleiding, waardoor de zeggenschap over de opvoeding en verzorging niet volledig bij de moeder ligt. Ook geeft de moeder aan meer verlof te willen, terwijl gezien wordt dat het de moeder dan nog niet lukt om haar aandacht op een juiste manier over de kinderen te verdelen.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder heeft de advocaat het volgende ter zitting naar voren gebracht. [minderjarige 3] verblijft met [minderjarige 4] en de moeder in een moeder- en kindhuis. [minderjarige 3] verblijft daarmee de gehele week in het bijzijn van de moeder. Een machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook niet noodzakelijk. Daarbij komt dat er te weinig rechtsbescherming wordt geboden aan de moeder als de machtiging tot uithuisplaatsing als stok achter de deur wordt verleend. Namens de moeder verzoekt de advocaat het verzoek tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 3] af te wijzen. Voor wat betreft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ziet de moeder dat zij het goed doen in het huidige pleeggezin. De gecertificeerde instelling geeft aan dat er op korte termijn duidelijkheid moet komen over het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . [minderjarige 2] verblijft echter al een jaar in het pleeggezin en [minderjarige 1] inmiddels een half jaar. Dit is een lange periode om onduidelijkheid over het perspectief te hebben. Door de Raad voor de Kinderbescherming is er om die reden destijds ook een machtiging tot uithuisplaatsing voor een korte duur verzocht. Daarbij komt dat de kinderen zich ondertussen aan het hechten zijn in het pleeggezin en de moeder de angst heeft dat hierdoor een terugplaatsing over een jaar misschien niet meer mogelijk is. De moeder wil dat er wordt onderzocht of een thuisplaatsing van de oudste twee kinderen op korte termijn mogelijk is. Gelet daarop wordt verzocht de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor een kortere duur te verlenen, zodat er vinger aan de pols kan worden gehouden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] zal de kinderrechter afwijzen.
5.2.
Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige 3] verblijft met de moeder en zijn zusje in een moeder- en kindhuis. De moeder draagt daar zelf de zorg voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Gelet daarop is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig is. De zorgen die de gecertificeerde instelling naar voren heeft gebracht, kunnen ook worden ondervangen binnen het kader van de ondertoezichtstelling.
5.3.
Voor wat betreft het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven samen in hetzelfde pleeggezin. Voorafgaand aan de plaatsing vertoonden zij allebei complex gedrag, waardoor zij moeilijk stuurbaar waren. In het pleeggezin wordt tegemoet gekomen aan hun bovengemiddelde opvoedbehoefte en wordt hen de structuur en duidelijkheid geboden die zij nodig hebben. De moeder ziet [minderjarige 2] en [minderjarige 1] eenmaal per week, waardoor hun onderlinge band behouden blijft. De komende periode zal de gecertificeerde instelling onderzoeken wat de beste plek is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] om op te groeien. Daarbij wordt allereerst de mogelijkheid onderzocht om hen ook bij de moeder te plaatsen. Het is gelet op de gedragsproblematiek van de kinderen en de hulpvraag van de moeder zelf niet realistisch om te verwachten dat de situatie binnen enkele maanden voldoende stabiel zal zijn om, als dat al mogelijk is, ook de twee oudste kinderen bij de moeder te plaatsen. Wel moet er aandacht zijn voor het intensiveren van de contactmomenten tussen de moeder en de oudste twee kinderen, waarbij er mogelijk zelfs kan worden toegewerkt naar een nachtje logeren. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] toewijzen zoals verzocht.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] ;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 12 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier, en op schrift gesteld op 10 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.