ECLI:NL:RBDHA:2024:14448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
09-000018/24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie na schietincident in Rijswijk

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 30 december 2023 in Rijswijk, waarbij de verdachte met een omgebouwd alarmpistool op een vriend schoot, die daardoor in zijn been werd geraakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren hebben gebracht. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste datum in de woning aanwezig was en dat hij met een vuurwapen heeft geschoten. De verklaring van het slachtoffer, die aanvankelijk aangaf dat hij zichzelf had verwond, werd later door hem herzien. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van deze verklaring beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende steunbewijs was om de verdachte als schutter aan te wijzen. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen, met een gevangenisstraf van 15 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank heeft ook de inbeslagname van het vuurwapen bevolen, aangezien dit wapen is gebruikt bij de strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-000018/24
Datum uitspraak: 6 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 maart 2024 en 21 juni 2024 (beide pro forma) en 23 augustus 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.B. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.S. van der Biezen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 december 2023 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een wapen in de richting van die [naam 1] te schieten, waarbij die [naam 1] in zijn been is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 30 december 2023 te Rijswijk
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Relay, model 17, kaliber 9 mm kort zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot
kaliber 9 x 17 mm
voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie zoals ten laste gelegd onder 2.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Op verdere standpunten zal – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.3.
Beoordeling door de rechtbank
3.3.1
verweer omtrent het niet kunnen horen van de getuige [naam 1]
Ten aanzien van [naam 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. De verklaring van [naam 1] dient in voldoende mate steun te vinden in ander bewijsmateriaal, waarbij het steunbewijs betrekking moet hebben op de onderdelen van de belastende verklaring die door verdachte worden betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat dit in onderhavige zaak niet het geval is en heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] , nu hij wisselend over het incident heeft verklaard. Om die reden dient zijn verklaring uitgesloten te worden van het bewijs.
De officier van justitie heeft zich - onder verwijzing naar Europese jurisprudentie - op het standpunt gesteld dat de verklaring van [naam 1] van het bewijs kan worden uitgesloten ter bescherming van de rechten van de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdediging heeft op de terechtzitting van 26 maart 2024 verzocht om [naam 1] als getuige te horen. Dat verzoek is toen toegewezen waarna de zaak verwezen werd naar de rechter-commissaris. [naam 1] is vervolgens niet gehoord door de rechter-commissaris, omdat hij in Wit-Rusland zou verblijven en de rechter-commissaris het onaannemelijk achtte dat hij binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord. Dit vanwege het geldende moratorium op de rechtshulp met Wit-Rusland en de geopolitieke spanningen als gevolg van de voortdurende oorlog in Oekraïne. Hierop heeft de rechter-commissaris de verwijzingsopdracht om [naam 1] als getuige te horen als redelijkerwijs onuitvoerbaar geretourneerd aan de rechtbank.
Ingevolge de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zullen er in gevallen als deze waarin de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, drie stappen moeten worden doorlopen bij de beoordeling of desondanks het proces in zijn geheel eerlijk als gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt de rechtbank het volgende vast.
Ad (i)
De reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend is gelegen in het feit dat [naam 1] , op een onbekend adres, in Wit-Rusland zou verblijven. De rechtbank is van oordeel dat – mede gelet op het voormelde proces-verbaal van de rechter-commissaris – het indienen van een rechtshulpverzoek geen begaanbare weg was waardoor het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord en er dus een gegronde reden bestond waarom de verdediging ten aanzien van deze getuige het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
Ad (ii)
Een eventuele bewezenverklaring berust niet uitsluitend of in beslissende mate op de verklaring van [naam 1] die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen, maar ook op andere bewijsmiddelen, zoals het schotrestenonderzoek, de verklaring van [naam 2] , en de eigen verklaring van de verdachte.
Ad (iii)
De rechtbank stelt vast dat verdachte de ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om zijn versie van de gebeurtenis te geven. De verdachte kon zich ter terechtzitting verweren tegen de verklaring die door [naam 1] is afgelegd. De verdachte heeft hiervan gebruikgemaakt en ook zijn raadsman heeft de in zijn ogen inconsistente elementen in de verklaring van [naam 1] nadrukkelijk onder de aandacht van de rechtbank gebracht. Voorts heeft de verdachte zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris ter terechtzitting kunnen aanvullen of verduidelijken, dit (mede) om de verklaring van deze getuige te kunnen betwisten. Daarnaast was het steunbewijs en het forensisch bewijsmateriaal voor de verdediging beschikbaar. De verdediging had daarnaar verder onderzoek kunnen verrichten, zoals het horen van [naam 2] . Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om [naam 1] door de verdediging te (doen) ondervragen genoegzaam is gecompenseerd.
De rechtbank is alles overziende van oordeel dat ook bij gebruikmaking van de verklaring van [naam 1] , de procedure tot zover in zijn geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en ziet hierin dan ook geen aanleiding om zijn verklaring uit te sluiten van het bewijs.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [naam 1] bovendien ook betrouwbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar verklaarde [naam 1] eerst (toen de politie hem op 30 december 2023 in de ochtend aantrof samen met de verdachte en een schotwond in zijn been) dat hij zichzelf in zijn been had geraakt met een balletjespistool en later (toen hij in het ziekenhuis werd gehoord door de politie) dat de verdachte hem in zijn been had geraakt, maar dit maakt niet dat die tweede verklaring niet betrouwbaar is en niet kan worden gebruikt, nu deze tweede verklaring gedetailleerd en consistent is en daarnaast op belangrijke punten steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het bovenstaande brengt mee dat de gevoerde verweren van de raadsman hieromtrent worden verworpen.
3.3.2
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs verder nog het volgende.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Feitenvaststelling
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [naam 1] op 30 december 2023 in de woning van de verdachte, op de [straatnaam] in Rijswijk, is beschoten. De schutter trok een omgebouwd alarmpistool met daarin kogels van kaliber 9 mm en heeft één keer op [naam 1] geschoten, die in zijn rechter bovenbeen werd geraakt, ten gevolge waarvan [naam 1] letsel aan zijn been heeft opgelopen. Het patroon is in de buurt van de woning van de verdachte aangetroffen. Ten tijde van het incident waren de verdachte, [naam 1] en [naam 2] in de woning aanwezig.
Is de verdachte de schutter?
Allereerst staat de vraag centraal of kan worden bewezen dat verdachte de schutter is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dat, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, als volgt toe. [naam 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte in zijn richting schoot en hem per ongeluk in zijn been heeft geraakt. Zijn verklaring wordt deels ondersteund door de verklaring van [naam 2] die ten tijde van het incident weliswaar sliep maar wakker werd door luid geschreeuw van de verdachte. Dat geschreeuw luidde als volgt: “ [voornaam 1] , [voornaam 1] , ik heb hem in het been geschoten”. [naam 2] gaat vervolgens naar buiten, treft daar [naam 1] aan die tegen hem zegt: “Kijk wat hij heeft gedaan”. Bij zijn aanhouding heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij de gewonde buurman (naar de rechtbank begrijpt [naam 1] ) had neergeschoten. Deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de verdachte de schutter is geweest. Daarnaast blijkt uit het schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) dat met een bewijskracht van 10.000-1.000.000 waarschijnlijker is dat bij verdachte wel schotresten op zijn handen zaten, dan geen schotresten. Op de stubs waarmee de handen van de verdachte zijn bemonsterd, zijn categorie A deeltjes aangetroffen. Deze deeltjes zijn tot op heden niet aangetroffen bij personen die - voor zover bekend - op geen enkele wijze met een schietproces te maken hebben. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de raadsman dat [naam 1] zichzelf zou hebben beschoten. Dit door de raadsman geschetste alternatieve scenario wordt immers niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Kwalificatie
De tweede vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte op
30 december 2023 kwalificeert als een poging tot doodslag. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Dat wordt als volgt toegelicht.
Voor een poging tot doodslag is vereist dat verdachte heeft geprobeerd om een ander opzettelijk van het leven te beroven. Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig als verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich het incident niet meer kan herinneren, omdat hij onder invloed was van drugs en alcohol. [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte in zijn richting schoot en per ongeluk zijn been heeft geraakt. Volgens [naam 1] was de verdachte dronken en niet in staat om helder na te denken over zijn daden. De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier onduidelijk is gebleven op welke manier en van welke afstand de verdachte precies heeft geschoten. Bovendien bevat het dossier geen aanknopingspunten dat de verdachte meer dan één keer in de richting van [naam 1] heeft geschoten. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel. De stelling van de officier van justitie dat het een feit van algemene bekendheid is dat het enkel hanteren van een vuurwapen opzet op de dood inhoudt, deelt de rechtbank niet. Alles overziend spreekt de rechtbank de verdachte daarom vrij van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Uit de letselinterpretatie leidt de rechtbank af dat [naam 1] één schotverwonding, in zijn rechter bovenbeen, aan het incident heeft overgehouden en de totale hersteltijd ongeveer 6 à 12 weken zou bedragen. Er heeft een operatie plaatsgevonden waarbij een stent in een slagader in de been van [naam 1] werd geplaatst. Ook is een gevoelsstoornis aan de huid van de knie vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [naam 1] door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door met een wapen in het been van [naam 1] te schieten, waar zich spieren, pezen, botten en aderen bevinden, terwijl de verdachte onder invloed was van alcohol, de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat [naam 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op hetgeen in de bewijsmiddelen in bijlage I is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zoals impliciet subsidiair ten laste gelegd is onder 1.
Ten aanzien van feit 2
Tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte is een vuurwapen, met patronen, aangetroffen onder het bed waarop [naam 1] lag
.Dit wapen is door de politie inbeslaggenomen en onderzocht. Uit het wapenonderzoek bleek dat het ging om een omgebouwd alarmpistool van het merk Retay, model 17, voorzien van een patroonmagazijn met 2 stuks kogelpatronen (waarvan ééntje in het vuurwapen zat en de andere in de kamer van het vuurwapen) van het merk Sellier & Bellot en kaliber 9 mm kort.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het wapen en de bijbehorende patronen maanden geleden in de schuur van zijn woning heeft gevonden en vervolgens deze in een kast in zijn slaapkamer heeft verstopt. Uit angst voor strafrechtelijke vervolging heeft de verdachte daarvan geen melding gemaakt bij de politie. Gelet op deze verklaring van de verdachte en de plaats waar het pistool en de patronen zijn aangetroffen (namelijk in de woning van de verdachte), is de rechtbank van oordeel dat de verdachte beschikkingsmacht had over het pistool en de patronen. Daarbij is -anders dan de raadsman heeft bepleit- niet van belang hoe het wapen in de ruimte is gekomen waar het schietincident heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het pistool dat was voorzien van een patroonmagazijn met patronen voorhanden heeft gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 30 december 2023 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een wapen in de richting van die [naam 1] te schieten, waarbij die [naam 1] in zijn been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van 1 december 2023 tot en met 30 december 2023 te Rijswijk
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, van het merk Relay, model 17, kaliber 9 mm kort zijnde een vuurwapen en
- munitie van categorie III, te weten 2 kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot
kaliber 9 x 17 mm voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht het bevel voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft hij bepleit om te volstaan met een straf conform voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk deel, indien de rechtbank tot een veroordeling komt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [naam 1] (hierna: het slachtoffer), door hem met een omgebouwd alarmpistool in zijn been te schieten. De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die nota bene een vriend van hem zou zijn, ernstig aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van. Het zeer gewelddadige karakter van dit strafbare feit laat zien dat de verdachte er niet voor terugschrikt om zonder duidelijke voorafgegane confrontatie, en (dus) volstrekt disproportioneel zwaar geweld tegen een ander te gebruiken. Daarnaast baart het de rechtbank zorgen dat de verdachte in het bezit was van een dergelijk pistool, met bijbehorend munitie. Het behoeft geen verdere uitleg dat het voorhanden hebben van een dergelijk geladen wapen en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt, omdat de beschikbaarheid van vuurwapens een groot risico op het gebruik van deze wapens met zich brengt, welk risico in dit geval ook is verwezenlijkt. De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 mei 2024 waaruit volgt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 12 maart 2024, waaruit volgt dat sprake is van een relatie tussen het delictgedrag en het middelengebruik. Uit het onderzoek van de reclassering komt naar voren dat er een aantal criminogene factoren zijn in het leven van de verdachte. De voornaamste is het middelengebruik. De verdachte ervaart stabiliteit op verschillende leefgebieden. Hij heeft een vaste woning, vaste dagbesteding met daarmee een vast inkomen en volgens hem een goede relatie met zijn ex-partner en kinderen. Er is geen sprake van instabiliteit. Daarnaast is er ook geen sprake van een pro-criminele houding. Het risico op recidive en onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Gezien de delict-gerelateerde factoren en de ernst van de feiten adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt het noodzakelijk dat er middels diagnostiek nader onderzoek wordt gedaan naar het functioneren van de verdachte en de toedracht naar het delict. Daarom adviseren zij bij veroordeling een ambulante behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan middelencontrole. Mocht er vanuit de diagnostiek blijken dat behandeling geïndiceerd is, dan kan dit vanuit de behandelverplichting vorm gegeven worden. Verder adviseert de reclassering het meewerken aan middelencontrole, om inzicht te krijgen in het middelengebruik van de verdachte. Om toe te zien dat de verdachte zich aan zijn voorwaarden houdt en hem hiervoor te motiveren, is een meldplicht geïndiceerd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bereid is om mee te werken aan de voorwaarden. Ten aanzien van de ambulante behandeling heeft hij verklaard dat zijn medewerking afhangt van de aard van de behandeling.
Op te leggen straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij haar oordeel tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde meegewogen, alsmede straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunt voor zware mishandeling. De rechtbank neemt het oriëntatiepunt van toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, als vertrekpunt bij het bepalen van de hoogte van de straf, omdat de categorie toebrengen zwaar lichamelijk letsel met een vuurwapen niet bestaat. Echter omdat het een poging betreft, wordt de straf met één derde verminderd waardoor de rechtbank uitkomt op 9 maanden. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een pistool in een woning, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Dit maakt dat een gevangenisstraf van 13 maanden - mede gelet op het blanco strafblad van de verdachte - in beginsel passend is. De rechtbank acht het echter strafverzwarend dat de verdachte, zonder noemenswaardige aanleiding welbewust heeft geschoten op het slachtoffer met een verboden wapen dat hij geruime tijd onder zich heeft gehad. Niet alleen verdachte, maar de samenleving moet duidelijk worden gemaakt dat vuurwapengeweld niet wordt getolereerd.
Alles afwegend, is de rechtbank dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, recht doet aan deze zaak. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding nu, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, het risico bestaat dat de verdachte zich niet aan alle hem op te leggen voorwaarden gaat houden.
De straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank de poging doodslag niet heeft bewezen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. De belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaar. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte niet zal opheffen.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen pistool (onder goednummer: G 3070687, Retay 17), op de beslaglijst, wordt onttrokken aan het verkeer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het onder de verdachte in beslag genomen pistool onttrekken aan het verkeer, aangezien met behulp van deze pistool de strafbare feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 36d, 45, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde en feit 2 heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:poging tot zware mishandelingen
ten aanzien van feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
het inbeslaggenomen voorwerp
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder PL1500-2023406091- Goednr: G 3070687, genoemde voorwerp, te weten: een pistool.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Bouman, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2024.
Bijlage I
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023406091, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 143).
Feit 1
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 december 2023, voor zover inhoudende (p. 66 en p. 67):
Op 31 december 2023 spraken wij met [naam 1] , die het slachtoffer van een schietincident aan de [adres] in Rijswijk (ZH) was.
[naam 1] verklaarde ons het volgende:
U vraagt mij wat er is gebeurd. Ik denk dat de man niets verkeerd wilde doen, maar dat hij per ongeluk mijn been heeft geraakt. Ik heb het over [verdachte] en hij is al heel lang een vriend van mij. U vraagt mij hoe het gister zo uit de hand is gelopen. [verdachte] was dronken. lk lag op bed en [verdachte] kwam binnen. [verdachte] schoot toen, mijn richting in en ik heb hem op de grond geduwd. Het pistool viel toen uit zijn hand en toen heb ik dat pistool onder mijn bed geschopt.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 2] , opgemaakt op
30 december 2023, voor zover inhoudende (p. 55 en p. 58):
O: U wordt verdacht van poging doodslag dan wel poging moord gepleegd vanochtend in de woning in Rijswijk, op de [adres] omstreeks 10:00 uur.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: lk ging naar de slaapkamer op de eerste verdieping, ik sliep daar vanaf gisteren 00.00 uur. Ik heb de hele nacht geslapen. Ik werd wakker van geschreeuw van [verdachte] " [voornaam 1] ik heb hem in het been geschoten". [voornaam 1] is mijn roepnaam. lk zag op mijn telefoon dat het 10.00 uur 's ochtends was. lk heb mijn broek en t-shirt aangetrokken en ben toen naar buiten gegaan. Ik ging naar buiten en belde een vriend van mij. Ik zei [roepnaam] (dat is de roepnaam van [voornaam 2] ) is door het been geschoten. Ik vroeg toen mijn vriend wat moet ik doen. Ik hoorde dat mijn vriend zei dat hij straks zou komen. Deze vriend betreft [naam 3] de eigenaar van de auto.
V: Wat voor letsel heb je bij [voornaam 2] gezien?
A: Ik zag dat op het been een klein gaatje met bloed zat. Ik weet niet op welk been dat precies was.
V: Wat zei [voornaam 2] zelf hierover?
[voornaam 2] zegt: Kijk maar wat hij gedaan heeft.
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [naam 1] , voor zover inhoudende (p. 117):
Uitwendig waargenomen letsel: schotwond rechter bovenbeen
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 30-12-23
Operatie 30-12-23: plaatsen stent in slagader been
Gevoelsstoornis huid rechter knie, kan nog verbeteren
Geschatte duur van de genezing: 1-12 weken
4. Het geschrift, te weten een rapportage van het NFI 'Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Rijswijk op 30 december 2020', voor zover inhoudende (p.120, p. 124 en p. 125):
Overzicht te onderzoeken materiaal:
SIN AAJS9145NL; een onderzoeksset schiethanden waarmee de handen van verdachte [verdachte] zijn bemonsterd. Categorie A deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun
elementsamenstelling en morfologie karakteristiek zijn voor schotresten. Van deze
deeltjes zijn tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een
schietproces. Categorie B deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun
elementsamenstelling en morfologie in aanmerking komen voor schotresten. Van
deze deeltjes zijn echter ook andere bronnen van herkomst bekend. Op de stubs waarmee de handen van de verdachte zijn bemonsterd, zijn categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen, zie tabel 2. De categorie A deeltjes voldoen aan de door het NFI voor deze categorie gehanteerde criteria. Deze deeltjes zijn tot op heden niet aangetroffen bij personen die voor zover bekend op geen enkele wijze met een schietproces te maken hebben. Een deel van de aangetroffen categorie B deeltjes past bij de aangetroffen categorie A deeltjes.
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de onderzoeksset schiethanden [AAJS9145NL] waarmee de handen van verdachte [verdachte] zijn bemonsterd, zijn zeer veel waarschijnlijker 4 wanneer hypothese Al waar is, dan wanneer hypothese A2 waar is, waarbij:
Hypothese Al: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn schotresten aanwezig.
Hypothese A2: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn géén schotresten aanwezig.
5. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 30 december 2023, voor zover inhoudende (p. 39):
Ik vroeg aan hem of hij iets te maken had met de gewonde buurman. Ik hoorde dat [verdachte] verklaarde dat hij hem had neergeschoten. [verdachte] kwam erg verward op mij over. Ik heb daarom meerdere keren de vraag of hij had geschoten herhaald. Ik hoorde [verdachte] hier elke keer ja op verklaren.
Feit 2
1. Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 5 januari 2024, voor zover inhoudende, (p. 102 tot en met p. 104):
Op zaterdag 30 december 2023, werd door mij een vuurwapen veiliggesteld. Het vuurwapen werd aangetroffen onder het bed waarop het slachtoffer lag.
Soort wapen: omgebouwd alarmpistool
Fabrikant: Retay Arms
Merk: Retay
Model: 17
Kaliber: 9 mm PAK
Het originele wapen betreft een alarm- cq startpistool waarvan de loop geheel gevuld is. Op de bovenzijde van het alarmpistool bevindt zich een gasuitlaat. Uit het originele wapen is de loop verwijderd en vervangen door een nieuwe/andere loop. Het originele kaliber van het wapen bedroeg 9 mm PAK. Door het vervangen van de loop is het kaliber gewijzigd in 9 mm kort. Tevens is bij het omgebouwde alarmpistool de gasuitlaat aan de bovenzijde van de slede dichtgemaakt. Door het vervangen van de loop is het kaliber gewijzigd in 9 mm kort.
Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e , gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
Een wapen bestemd tot het verschieten van losse patronen, met het doel een knal teweeg te brengen. Dit alarmpistool is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III sub 4 van de Wet wapens en munitie.
In het vuurwapen zat een patroonmagazijn met 1 patroon. Tevens zat er een patroon in de kamer van het vuurwapen.
Soort: kogelpatroon (volmantel pistoolpatroon)
Merk; Sellier & Bellot
Kaliber: 9 mm kort (9 x 17)
Aantal: 2 stuks
De aangetroffen patronen is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 23 augustus 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb het wapen met bijbehorende patronen maanden geleden in mijn schuur aangetroffen en verplaatst naar een kast naar mijn bed, in mijn slaapkamer. Ik was bang om in de gevangenis te belanden, vandaar dat ik geen melding heb gedaan van deze vondst bij de politie.