ECLI:NL:RBDHA:2024:1443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
C/09/659708 / JE RK 24-60
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 23 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, betreffende een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft eerder op 11 januari 2024 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, die van kracht was tot 25 januari 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2024 waren de moeder, haar advocaat, de stiefvader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de zorgen over haar psychische gezondheid besproken. De Raad heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en haar veiligheid. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld en heeft besloten de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen voor drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/659708 / JE RK 24-60
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Looman, gevestigd te Den Haag,
[stiefvader] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats] ,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 11 januari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 11 januari 2024 tot 25 januari 2024 en is voor dezelfde duur een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de voornoemde beschikking van 11 januari 2024 en de daarin vermelde stukken;
- het e-bericht van Jeugdformaat van 22 januari 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en M. Verhoof-Vilairatino, tolk in de Thaise taal;
  • de stiefvader;
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 22 januari 2024 een telefonisch gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 11 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de Raad strekt tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn sinds 2022 grote zorgen over de psychische gesteldheid van [minderjarige] . Zij uit zich suïcidaal en heeft recent ook over plannen om suïcide te plegen gesproken. [minderjarige] heeft veel meegemaakt, waardoor er sprake is van trauma. Het is de afgelopen jaren niet gelukt om hulpverlening op te starten, omdat de moeder haar toestemming hiervoor heeft ingetrokken. De moeder houdt Veilig Thuis daarnaast af en stelt zich ambivalent op tegen de huidige plaatsing van [minderjarige] bij Jeugdformaat. Het is de Raad ook niet gelukt om in gesprek te komen met de moeder. De kern van de zorgen wordt niet erkend door de moeder en de stiefvader. [minderjarige] heeft een beschikbare volwassene nodig die haar fysieke en emotionele veiligheid borgt. Het is voor nu belangrijk dat er rust komt en hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige] . De Raad zal de komende periode samen met de gecertificeerde instelling bezien of het logeerhuis van Jeugdformaat een geschikte plek is voor [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat er al een vaste jeugdbeschermer aan het gezin gekoppeld is. Er is daarnaast contact gelegd met GGZ Delftland.
4.2.
Namens en door de moeder is ingestemd met de voorlopige ondertoezichtstelling en verweer gevoerd tegen de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De advocaat van de moeder stelt dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Als de stiefvader ten tijde van de gebeurtenissen in Nederland zou zijn, was de situatie volgens haar nooit geëscaleerd. De moeder is bereid om mee te werken aan alle hulpverlening.
4.3.
De stiefvader heeft aanvullend het volgende naar voren gebracht. De stiefvader zat in het vliegtuig naar Thailand op het moment dat de school hem probeerde te bereiken. De moeder is erg geschrokken van de manier waarop [minderjarige] opeens uit huis is geplaatst. Het incident heeft veel impact gehad. De stiefvader benadrukt dat de moeder de Nederlandse taal niet machtig is, waardoor de communicatie met de hulpverlening moeizaam verloopt. De stiefvader is van mening dat [minderjarige] psychische hulp nodig heeft. De wens van [minderjarige] is uiteindelijk het allerbelangrijkste en daar zal naar geluisterd moeten worden. Als [minderjarige] weer thuis wil komen wonen, wordt zij met open armen ontvangen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de duur van drie maanden (artikel 1:257 BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Op 11 januari 2024 is [minderjarige] met spoed voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Bij [minderjarige] is sprake van een belaste voorgeschiedenis. Ook zijn er ernstige zorgen rondom haar psychische gezondheid. Sinds 2022 is geprobeerd om vanuit het vrijwillig kader passende hulpverlening op gang te brengen, maar dit is niet gelukt. Ondanks dat de moeder op dit moment aangeeft open te staan voor hulpverlening vindt de kinderrechter de inzet van gedwongen hulpverlening noodzakelijk omdat zij daarin een wisselende houding heeft aangenomen. Naar het oordeel van de kinderrechter is het noodzakelijk dat de komende maanden onderzocht wordt welke hulpverlening passend is, zodat voorkomen wordt dat [minderjarige] zichzelf iets zal aandoen. Haar moet de tijd worden gegund om van hulpverlening te profiteren. Het is daarnaast noodzakelijk dat [minderjarige] thans nog uithuisgeplaatst blijft, waarbij gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] onderzocht zal moeten worden of voortzetting van het verblijf bij het logeerhuis passend is voor haar. De kinderrechter acht het van belang dat de situatie wordt gestabiliseerd en er rust komt voor alle partijen. Vanuit daar kan worden gewerkt aan een terugplaatsing bij de moeder en de stiefvader.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 25 januari 2024 tot 11 april 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 25 januari 2024 tot 11 april 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024 door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Smolders als griffier, en op schrift gesteld op 2 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.