ECLI:NL:RBDHA:2024:14424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
C/09/671835 KG RK 24-1242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van verzoeker in civiele procedure zonder behandelend rechter

Op 4 september 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend op 2 september 2024 en had betrekking op de rechter in de hoofdzaak met zaaknummer 11177412 / RP VERZ 24-50382, waarin verzoeker een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor had ingediend. Verzoeker stelde dat hij niet zou voldoen aan de criteria voor vrijstelling van het griffierecht en dat de huidige rechter niet in staat was om de hardheidsclausule correct toe te passen. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er sprake is van omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Aangezien de hoofdzaak zich nog niet in het stadium bevond waarin een rechter was toegewezen, was er geen behandelend rechter en kon verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn wrakingsverzoek. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/62
zaak- /rekestnummer: C/09/671835 KG RK 24-1242
Beslissing van 4 september 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Per e-mail van 2 september 2024 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek heeft betrekking op de rechter in de procedure met zaaknummer 11177412 / RP VERZ 24-50382 (hierna: de hoofdzaak). De hoofdzaak betreft een door verzoeker ingediend verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens zijn e-mailbericht het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
“LS,
De brief d.d. 29 augustus 2024 heb ik ontvangen.
Daarin wordt gesteld dat ik niet zou voldoen aan de criteria voor vrijstelling van het griffierecht.
Diverse andere rechtsinstanties - HR, CRvB, ABRvS en delen van de rb. Den Haag, Rotterdam, Midden-Nederland en Amsterdam - snappen dat "netto" betekent wat je (populair gezegd) "in je handje krijgt", oftewel, wat je overhoudt van bruto minus allerlei vaste kosten en dergelijke.
In mijn geval over juli 2024 was dat (evident) 1220 euro, zo blijkt uit mijn e-mail met bijlage d.d. 14 augustus 2024 aan de sector kanton.
Dat is dus evident lager dan de 1243,02 euro de de 95%-grens om in aanmerking te komen voor vrijstelling.
Deze (non-)discussie is al eerder in mijn voordeel beslecht: Rb. Den Haag d.d. 2 mei 2022, #9555795, r.o. 4.1.
Als een rechter het verschil tussen bruto en netto niet snapt en derhalve de hardheidsclausule onjuist dreigt toe te passen met gedreig over niet-ontvankelijk [in de brief d.d. 29 augustus 2024], wil ik graag een rechter die WEL kan rekenen, WEL de hardheidsclausule juist toepast, WEL de jurisprudentie van de rb. Den Haag kent EN juist toepast. Meer smaken zijn er niet: Falen en blunderen is onacceptabel.
Graag de huidige rechter een functie elders en graag een nieuw die het wel kan, wil en snapt.
Vriendelijke groet,[verzoeker] ”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit het voorgaande volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen een rechter die de zaak inhoudelijk behandelt.
3.2.
Het wrakingsverzoek is gedaan in een civiele verzoekschriftprocedure. Een dergelijke procedure begint met het door een verzoeker indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank. Na ontvangst van het verzoekschrift wordt verzoeker door de rechtbank verzocht het verschuldigde griffierecht te betalen. In beginsel wordt een verzoek pas nadat het griffierecht is voldaan aan een rechter toegewezen.
3.3.
Verzoeker heeft het griffierecht in de hoofdzaak niet voldaan, omdat hij van mening is dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht. Vooralsnog bevindt de hoofdzaak zich nog niet in het stadium waarin de zaak aan een rechter is toegewezen. Er is dus nog geen behandelend rechter bekend. De wrakingskamer zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek.
3.4.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
 verzoeker;
 de voorzitter van team kanton van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.