ECLI:NL:RBDHA:2024:14416
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visumaanvraag met onvoldoende onderbouwing sociale en economische binding
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker uit Marokko afgewezen. De verzoeker had een visum aangevraagd om van 7 tot 21 augustus 2024 naar Nederland te komen voor familiebezoek. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel en de omstandigheden van het verblijf, en er bestond redelijke twijfel over het voornemen van de verzoeker om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. De verzoeker had aangevoerd dat hij voldoende sociale en economische binding met Marokko had, maar de voorzieningenrechter constateert dat deze stellingen niet met bewijsstukken zijn onderbouwd. Er waren tegenstrijdige verklaringen over de aankoop van een stuk grond en de verzoeker kon geen bewijs leveren van zijn werkzaamheden in Marokko.
Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat de sociale binding van de verzoeker met zijn familie in Marokko niet voldoende is om de afwijzing van het visum te weerleggen. De verzoeker had ook zijn verblijfsdoel gewijzigd van een besnijdenis naar familiebezoek, wat de onduidelijkheid over zijn aanvraag vergrootte. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het besluit van de minister niet evident onrechtmatig is. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.