In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1978 en van Turkse nationaliteit, diende op 13 juli 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 15 juli 2024 afgewezen, waarbij verweerder de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig achtte, maar de problemen met de familie van zijn vrouw als gevolg van haar schaking niet geloofwaardig vond. Eiser heeft in zijn zienswijze een nieuw asielmotief naar voren gebracht, maar verweerder heeft dit niet beoordeeld omdat het te laat was ingediend.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte het nieuwe asielmotief niet heeft betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt dat een asielmotief niet automatisch ongeloofwaardig is enkel omdat het later is aangevoerd, zonder inhoudelijke beoordeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens krijgt eiser een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag onterecht was en dat er onvoldoende is gekeken naar de individuele omstandigheden van eiser. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van asielmotieven altijd op basis van de specifieke situatie van de aanvrager moet plaatsvinden, en dat nieuw beleid niet ten koste mag gaan van een eerlijke beoordeling van de asielaanvraag.