ECLI:NL:RBDHA:2024:14402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
SGR 24/891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) beoordeeld. Eiser, die is aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol met een ademalcoholgehalte van 475 μg/l, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om hem een EMA op te leggen. Eiser stelt dat zijn medicijngebruik en een erfelijke afwijking de hoogte van het alcoholpromillage hebben beïnvloed, en dat hij niet de mogelijkheid heeft gekregen om via een bloedonderzoek aan te tonen dat het gemeten promillage onjuist was.

De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht de EMA heeft opgelegd. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn medicatie het alcoholgehalte heeft beïnvloed. De rechtbank wijst erop dat eiser op de hoogte was van zijn recht op een bloedonderzoek, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. Bovendien heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om eiser meer tijd te geven om informatie te verzamelen, aangezien hij al sinds oktober 2023 de gelegenheid had om zijn zaak voor te bereiden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van het CBR in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding voor proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: drs. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de oplegging van de EMA gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de vader van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 15 oktober 2023 heeft de politie een mededeling naar verweerder gestuurd waaruit blijkt dat eiser is aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol. Uit het proces-verbaal blijkt dat een ademalcoholgehalte van 475 μg/l is vastgesteld. Verweerder heeft eiser daarom opgelegd om deel te nemen aan een cursus over alcohol en verkeer, de EMA.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat hij medicijnen heeft gebruikt waardoor een extreme verhoging van het alcoholpromillage is ontstaan. Daarnaast heeft hij een erfelijke afwijking die ook van invloed is geweest op het gemeten alcoholpromillage. Tot slot stelt hij dat zijn recht is ontnomen om via een bloedonderzoek aan te tonen dat het gemeten promillage niet klopte.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiser een EMA heeft mogen opleggen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medicijnen die hij heeft gebruikt (amoxicilline, mometason en amitriptyline) in samenhang met een mogelijk bij hem aanwezige erfelijke ziekte de hoogte van het ademalcoholgehalte hebben beïnvloed. Dat uit jurisprudentie en uit informatie van de fabrikant over de chemische werking van de medicijnen zou blijken dat de medicijnen het alcoholgehalte in het lichaam versterken, zoals de vader van eiser op de zitting heeft betoogd, is door eiser niet onderbouwd met documenten of een verwijzing naar de vindplaats van deze informatie. Ook is het bloedonderzoek uitgevoerd in juni 2024 en blijkt hieruit niet wat eisers leverwaarden waren ten tijde van eisers aanhouding in oktober 2023. Verder is niet duidelijk hoe de bloedwaarden van invloed zouden kunnen zijn op het gemeten ademalcoholgehalte, waarmee wordt gemeten hoe groot de alcoholconcentratie is in de uitgeademde lucht. Eisers beroepsgrond dat hem bij zijn aanhouding het recht is ontnomen om via een bloedonderzoek aan te tonen dat het gemeten ademalcoholgehalte onjuist was, slaagt niet. Uit het proces-verbaal van het verhoor bij de politie blijkt dat aan eiser is medegedeeld dat hij het recht had op een tegenonderzoek door middel van een bloedproef op eigen kosten. Vervolgens is aan hem gevraagd of hij hier gebruik van wilde maken, waarop eiser ontkennend heeft geantwoord.
5. Eiser heeft de rechtbank verzocht om meer tijd om informatie te verzamelen. De rechtbank overweegt echter dat eiser al sinds oktober 2023 de tijd heeft gehad om informatie te verzamelen en dat de rechtbank eerder al zes weken uitstel aan eiser heeft verleend om zijn beroepsgronden in te dienen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eiser nogmaals een aanvullende termijn te bieden om nadere informatie te verzamelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.