ECLI:NL:RBDHA:2024:14381
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf minderjarige zussen bij oom op basis van voorwaarden verblijfsvergunning buitenlands pleegkind
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van twee zussen, eiseres 1 en eiseres 2, tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun oom, referent. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat de zussen niet voldeden aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind, zoals vastgelegd in artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juli 2024, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig was, maar de zussen en hun gemachtigde niet. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de zussen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, omdat niet is aangetoond dat zij in Syrië geen aanvaardbare toekomst hebben en dat hun moeder niet in staat is voor hen te zorgen. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheden in Syrië, zoals de veiligheidssituatie en de economische situatie, niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op het beleid voor pleegkinderen. De rechtbank concludeert dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen de zussen en hun oom, en dat de hoorplicht niet is geschonden. Het beroep van de zussen wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.