ECLI:NL:RBDHA:2024:14381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.20811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf minderjarige zussen bij oom op basis van voorwaarden verblijfsvergunning buitenlands pleegkind

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van twee zussen, eiseres 1 en eiseres 2, tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun oom, referent. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat de zussen niet voldeden aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind, zoals vastgelegd in artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juli 2024, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig was, maar de zussen en hun gemachtigde niet. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de zussen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, omdat niet is aangetoond dat zij in Syrië geen aanvaardbare toekomst hebben en dat hun moeder niet in staat is voor hen te zorgen. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheden in Syrië, zoals de veiligheidssituatie en de economische situatie, niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op het beleid voor pleegkinderen. De rechtbank concludeert dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen de zussen en hun oom, en dat de hoorplicht niet is geschonden. Het beroep van de zussen wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20811

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres 1

alsmede

[eiseres 2] , V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres 2(tezamen: eisers)

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 april 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Referent en de gemachtigde van eisers zijn met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 1] 2007 en eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 2] 2008. Eisers hebben beide de Syrische nationaliteit. Eisers zijn zussen en beogen verblijf bij de broer van hun vader, [referent] (hierna: referent). Eisers hebben nooit deel uitgemaakt van het gezin van referent. De vader van eisers is echter overleden en de moeder kan de zorg voor eisers niet op zich nemen omdat zij is hertrouwd en haar nieuwe echtgenoot eisers niet wil opnemen in het gezin. Eisers verblijven daarom bij hun oma.
4. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind. Deze voorwaarden volgen uit artikel 3.28 van het Vb. [1] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarde dat zij in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst hebben. Hiervan is sprake als er omstandigheden zijn waardoor eisers niet door naaste familieleden in Syrië kunnen worden verzorgd of wanneer dat heel moeilijk zou zijn. [2] In het geval van eisers is niet gebleken dat de moeder van eisers of andere familieleden hen niet zouden kunnen verzorgen of dat dit heel moeilijk zal zijn.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder stelt ten onrechte dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun moeder niet voor hen zou kunnen zorgen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de moeder van eisers niet voor hen kan zorgen omdat haar echtgenoot eisers niet wil opnemen in het gezin. Verweerder heeft in het besluit ook niet mogen betrekken dat van de moeder van eisers verwacht mag worden dat zij voor eisers zorgt omdat zij 17 en 15 jaar oud zijn en geen intensieve verzorging nodig hebben. Er hoeft immers geen sprake te zijn van intensieve verzorging om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind. Verweerder heeft daarnaast de veiligheidssituatie en de economische situatie in Syrië onvoldoende meegewogen. Negentig procent van de bevolking in Syrië leeft onder de armoedegrens en er bestaat een ernstig gebrek aan toegang tot kwalitatief onderwijs en adequate gezondheidszorg wat de ontwikkeling en het welzijn van eisers ernstig in gevaar brengt. Daarnaast bestaat er een risico dat eisers gerekruteerd zullen worden door gewapende groeperingen. Het is daarnaast niet reëel dat verweerder verwacht dat andere familieleden voor eisers zullen zorgen aangezien zij, gelet op de veiligheids- en economische situatie in Syrië, ook niet voor zichzelf kunnen zorgen. Nu verweerder nog vragen heeft over de situatie van de ooms en tantes van eisers, had hij bovendien aanleiding moeten zien om referent te horen in bezwaar. Tot slot, heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan artikel 8 van het EVRM omdat geen belangenafweging is gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verblijfsvergunning buitenlands pleegkind
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een mvv op goede gronden heeft afgewezen omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat niet is gebleken dat het niet mogelijk is voor de moeder van eisers om voor hen te zorgen en dat dit ook van haar verwacht mag worden. Dat de echtgenoot van de moeder van eisers niet voor eisers wenst te zorgen betekent niet dat de moeder van eisers geheel niet in staat is om voor hen te zorgen. Ook de stelling van eisers dat intensieve verzorging geen voorwaarde is voor een verblijfsvergunning voor een buitenlands pleegkind doet aan het voorgaande niet af nu deze opmerking in het besluit deel uitmaakt van verweerders beoordeling of van de moeder van eisers mag worden verwacht dat zij zorg voor hen draagt. Verder hebben eisers niet onderbouwd dat de andere familieleden de zorg voor eisers niet op zich zouden kunnen nemen. De enkele stelling dat zij hiertoe niet in staat zijn gelet op de algemene situatie in Syrië is hiervoor onvoldoende. Daarbij heeft verweerder in het kader van de hardheidsclausule erop kunnen wijzen dat de algemene veiligheidssituatie in Syrië, de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg geen reden vormen om in afwijking van het pleegkinderenbeleid verblijf toe te staan. Eisers verschillen daarin immers niet van vele van hun landgenoten aan wie evenmin om die reden verblijf wordt toegestaan.
Artikel 8 van het EVRM
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland op grond artikel 8 van het EVRM omdat geen sprake is van familieleven dat onder de bescherming van dit artikel valt. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat eisers niet gevolgd worden in hun standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM en in dat kader geen belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit wel degelijk getoetst aan artikel 8 van het EVRM en in dat verband in het primaire besluit de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Verweerder heeft zich daarbij op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent nu nergens uit blijkt dat referent in gezinsverband met eisers heeft samengewoond. Ook heeft referent geen bewijsstukken heeft toegestuurd, waaruit blijkt dat hij regelmatig contact heeft met eisers of dat hij betrokken is geweest bij hun zorg en opvoeding. Nu verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er tussen referent en eisers geen sprake is van hechte persoonlijke banden, heeft verweerder gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 maart 2024 [3] ook geen belangenafweging hoeven maken.
Hoorzitting
8. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat van schending van de hoorplicht geen sprake is. Gelet op de motivering van het primaire besluit en op wat door eiseres is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er geen twijfel over bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft er in verweerschrift namelijk terecht op gewezen dat in het bezwaar alleen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht en zijn meegewogen in het besluit op de aanvraag. Ongeacht de situatie van de broers en zussen van de moeder van eiser heeft verweerder de aanvraag immers kunnen afwijzen omdat niet is gebleken dat de moeder van eisers en andere familieleden niet in staat zijn om voor eisers te zorgen. Eisers hebben daarover in bezwaar geen nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren gebracht en geen nieuwe relevante stukken overgelegd. Verweerder heeft er daarom van af kunnen zien om referent en eisers in bezwaar te horen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Paragraaf B7/3.7.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.