In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 28 september 2022, en het bezwaar daartegen werd op 28 februari 2024 eveneens afgewezen. Eiseres had de aanvraag ingediend om haar neef in Nederland te bezoeken, maar verweerder betwistte de geloofwaardigheid van de opgegeven familierechtelijke relatie en de intentie van eiseres om het Schengengebied tijdig te verlaten.
De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat zij voldoende bewijs heeft geleverd van haar familierechtelijke relatie met haar neef en dat zij sociale en economische binding met Marokko heeft. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen relevante documenten heeft ingediend die haar familierechtelijke relatie met de referent aantonen, en dat er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om Marokko tijdig te verlaten. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, en dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.