ECLI:NL:RBDHA:2024:1436
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Emaus-Visschers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft zich niet laten vertegenwoordigen op de zitting, terwijl de staatssecretaris wel aanwezig was met zijn gemachtigde.
De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat Zweden niet voldoet aan de internationale verplichtingen en dat hij in Zweden in een onveilige situatie terecht zal komen. Eiser verwijst naar geweldsincidenten en de toegang tot gezondheidszorg in Zweden, en betoogt dat hij in strijd met artikel 2 van het EVRM zal worden behandeld. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Zweden niet aan zijn verplichtingen voldoet. De staatssecretaris heeft terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd.
Daarnaast betoogt eiser dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet worden genomen vanwege bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat eiser ook hier niet overtuigend heeft aangetoond dat er sprake is van onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.