ECLI:NL:RBDHA:2024:1436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL24.79
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft zich niet laten vertegenwoordigen op de zitting, terwijl de staatssecretaris wel aanwezig was met zijn gemachtigde.

De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat Zweden niet voldoet aan de internationale verplichtingen en dat hij in Zweden in een onveilige situatie terecht zal komen. Eiser verwijst naar geweldsincidenten en de toegang tot gezondheidszorg in Zweden, en betoogt dat hij in strijd met artikel 2 van het EVRM zal worden behandeld. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Zweden niet aan zijn verplichtingen voldoet. De staatssecretaris heeft terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd.

Daarnaast betoogt eiser dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet worden genomen vanwege bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat eiser ook hier niet overtuigend heeft aangetoond dat er sprake is van onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.79

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024, samen met de zaak met zaaknummer NL24.80, op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de staatssecretaris voor Zweden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat voor Zweden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Zweedse autoriteiten houden zich niet altijd aan de Opvangrichtlijn, aangezien eiser tijdens zijn verblijf in Zweden merendeels heeft moeten overnachten op straat. Eiser weet niet hoe en waar hij hierover bij de Zweedse autoriteiten zou moeten klagen. Hier komt bij dat eiser geen Zweeds spreekt, waardoor hij geen informatie over de klachtenprocedure kan opvragen. Eiser betoogt daarnaast dat hij in Zweden terecht zal komen in een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM. Uit AIDA-rapporten [2] blijkt dat sprake is van geweld tussen vreemdelingen en overbevolking van asielzoekerscentra. De psychische aandoeningen bij vreemdelingen leiden tot een toename van mishandelingen. Eiser betoogt verder dat hij in Zweden geen toegang heeft tot de gesubsidieerde gezondheidszorg. Alleen indien sprake is van een medische noodsituatie volgt een behandeling. [3] Dit is in strijd met artikel 2 van het EVRM. Daar komt nog bij dat de verlening van rechtsbijstand aan asielzoekers in Zweden minder goed georganiseerd is dan in Nederland. Zo is het niet zeker of vreemdelingen in Zweden tijdens de beroepsfase aanspraak kunnen maken op de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Het is mogelijk dat artikel 20 van de Procedurerichtlijn hierdoor wordt geschonden.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Zweden zich niet houdt aan de internationale verplichtingen en dat dus niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hier niet in geslaagd. Hoewel uit de door eiser aangehaalde rapporten blijkt dat sprake is van geweldsincidenten tussen asielzoekers, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat daaruit niet volgt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die in strijd zouden zijn met artikel 3 van het EVRM. Daarnaast volgt uit de door eiser overgelegde informatie over de gezondheidszorg voor asielzoekers in Zweden niet dat Zweden zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. Anders dan eiser betoogt, blijkt uit het meest recente AIDA-rapport ook niet dat er sprake is van het onthouden van gezondheidszorg aan asielzoekers en volgt daaruit evenmin dat asielzoekers in het geval van niet-spoedeisende of niet-urgente gezondheidszorg de volledige kosten van een behandeling moet dragen.
De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat de rechtsbijstand voor vreemdelingen in Zweden anders is geregeld dan in Nederland niet maakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft niet concreet, aan de hand van stukken aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de asielprocedure in Zweden in zijn belangen is geschaad of dat hij geen rechtsbijstand heeft gehad of heeft kunnen krijgen. Hij heeft juist verklaard dat hij bijstand heeft gehad van een advocaat. De staatssecretaris wijst er verder terecht op dat eiser zich kan wenden tot de Zweedse autoriteiten indien hij meent dat Zweden zich niet aan de Procedurerichtlijn houdt. [4] Dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is, heeft eiser niet nader geconcretiseerd en niet met stukken onderbouwd. Eisers betoog dat hij niet weet waar en hoe hij moet klagen en hij de Zweedse taal niet spreekt, is daarvoor onvoldoende. De staatssecretaris kon daarbij meewegen dat in Zweden familieleden van eiser wonen en dat in Zweden tolken werkzaam zijn.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag in behandeling dient te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De overdracht aan Zweden is in strijd met diverse Europese richtlijnen en leidt ook tot schending van mensenrechten. Hierdoor is er in eisers geval sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een overdracht naar Zweden getuigt van een onevenredige hardheid.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser, ook gelet op dat wat is overwogen onder 5.1, geen omstandigheden heeft aangevoerd die getuigen van een onevenredige hardheid en maken dat de staatssecretaris eisers asielaanvraag in behandeling moet nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA Country Report update 2019 – May 2020, p. 91 en AIDA Country Report update 2021 – May 2022, p. 78.
3.Dit blijkt uit het AIDA Country Report update 2019 – May 2020, p. 59 en het AIDA Country Report update 2021 – May 2022, p. 115.
4.EHRM 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.