ECLI:NL:RBDHA:2024:14346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
23/8089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering en de zorgvuldigheid van het besluit van het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2024, wordt de verlaging van de WW-uitkering van eiser door het Uwv beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn uitkering, die inging op 28 juli 2023, omdat hij volgens het Uwv geen passende arbeid had behouden. De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de besluitvorming. Eiser had een uitzendovereenkomst met Adecco en stelde dat hij door een inbraak in de eerste trainingsweek niet in staat was om zijn werk te behouden. De rechtbank concludeert dat het Uwv niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de uitkomst van dit nieuwe besluit niet vaststaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8089 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder terecht de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 28 juli 2023 heeft verlaagd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Betalingsonmacht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de gegevens die hij heeft ingediend aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Wat vooraf ging aan de procedure
2.1
Uit de stukken blijkt het volgende. Eiser is een uitzendovereenkomst Fase A aangegaan met Adecco Industrial Flex Solutions B.V. (hierna: Adecco) voor de periode van 28 juli 2023 tot en met 3 maart 2024.
2.2
In het besluit van 1 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers WW-uitkering met ingang van 28 juli 2023 te verlaagd. Eiser heeft nagelaten om passende arbeid bij Adecco gedurende 16 uur per week te behouden.
2.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van 17 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Standpunt van partijen
4. Eiser voert aan dat verweerder onterecht zijn WW-uitkering heeft verlaagd. In de eerste verplichte trainingsweek is bij eiser ingebroken. Naar aanleiding van de inbraak heeft hij de inlener (via Adecco) de volgende ochtend bezocht. Eiser heeft van de inlener begrepen dat hij misschien in de toekomst kon terugkomen. Van Adecco heeft hij kort daarna te horen gekregen dat het werk bij de inlener niet meer beschikbaar was. Verweerder handelt onmenselijk en onredelijk door te korten op zijn uitkering. Eiser voert verder aan dat hij het financieel zwaar heeft en door dit alles verder in de schulden raakt.
5. Verweerder blijft in beroep bij het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
6.1
Artikel 24, eerste lid, van de WW bepaalt voor zover hier relevant dat de werknemer voorkomt dat hij:
(…)
b. werkloos is of blijft, doordat hij
(…)
3. door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt
(…).
6.2
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, (…) onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
6.3
Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het gaat om een voor eiser belastend besluit. Dat brengt mee dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat eiser door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7.2
Het dossier bevat slechts enkele stukken waaruit kan worden opgemaakt welke feiten en omstandigheden verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Allereerst heeft eiser aangevoerd dat niet duidelijk is hoe lang de WW-uitkering niet zou worden betaald. De rechtbank moet er op basis van het hiervoor geciteerde wetsartikel van uit gaan dat het Uwv de uitkering blijvend verlaagd heeft tot nihil, dus over de periode van 28 juli 20023 tot en met 3 maart 2024. Of dat zo is valt echter niet uit het bestreden besluit (en evenmin uit het primaire besluit) op te maken. Verweerder heeft ook niet (althans niet kenbaar) overwogen waarom hij klaarblijkelijk meent dat geen sprake is van de situatie dat het niet nakomen van de verplichting, eiser niet in overwegende mate kon worden verweten. De rechtbank acht het onvoldoende dat verweerder kennelijk met het oog daarop in het bestreden besluit heeft opgenomen:
“hoewel de lezing van uw werkgever en die van u niet volledig overeenkomen blijkt wel duidelijk uit beide lezingen dat uw werkgever niet definitief van u af wilde”.Uit het dossier valt namelijk in het geheel niet op te maken wat de beide lezingen zijn. Er zijn bijvoorbeeld geen telefoonnotities of gespreksverslagen dan wel e-mails of andere stukken waaruit blijkt dat de inlener met eiser wel of niet wilde doorgaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat überhaupt niet duidelijk is wie de inlener was. Uit hetgeen verweerder heeft overgelegd, maakt de rechtbank verder op dat eiser een verplichte training is begonnen bij de inlener. Kennelijk, maar ook dat blijkt nergens uit, viel die training onder de uitzendovereenkomst met Adecco. Onduidelijk is verder op welke dag of dagen de training was, wanneer die precies is begonnen en gestopt of dat eiser in het geheel niet is komen opdagen en ook wanneer de gesprekken tussen de inlener en eiser hebben plaatsgevonden. In het kader van het behouden van passende arbeid merkt de rechtbank verder op dat onduidelijk is of eiser feitelijk zou kunnen beginnen met werken na de training, terwijl ook niet blijkt of eiser in dat geval met zekerheid voor de hele periode tot en met 4 maart 2024 zou hebben kunnen werken. In een uitzendovereenkomst Fase A is het immers niet uitgesloten die dat overeenkomst door de inlener met onmiddelijke ingang wordt beëindigd. Daarbij komt verder nog dat eiser blijkens de stukken in november 2023 een WW-uitkering lijkt te hebben ontvangen. Door dit alles is het besluit onvoldoende kenbaar gemotiveerd en onzorgvuldig genomen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
8.1
Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu de feiten en omstandigheden onvoldoende vast zijn komen te staan, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8.2
Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank nog op dat deze uitspraak niet betekent dat hij nu vanzelf alsnog de WW-uitkering krijgt uitbetaald en zo ja, tot welk bedrag. Verweerder zal opnieuw een besluit op het bezwaar moeten nemen. De uitkomst van die beslissing staat niet van te voren vast. Dat komt ook doordat de gang van zaken rondom de door eiser gestelde en door verweerder in de stukken niet betwiste inbraak niet geheel duidelijk wordt uit het dossier.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.