ECLI:NL:RBDHA:2024:14337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
C/09/671492 / JE RK 24-1554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 4 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2010. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Dit besluit volgde op een eerdere beschikking van 26 augustus 2024, waarin de minderjarige al onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend voor een periode van dag en nacht. De situatie van de minderjarige was zorgwekkend, met escalaties in gedrag en conflicten met de moeder, wat leidde tot de inschakeling van de politie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, om de veiligheid van de minderjarige en andere gezinsleden te waarborgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2024 heeft de kinderrechter de minderjarige gehoord, en de aanwezigen hebben kunnen reageren op zijn verklaring. De moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter en erkent de zorgen over haar kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat van de noodzaak voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en heeft de verzoeken van de Raad toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/671492 / JE RK 24-1554
Datum uitspraak: 4 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.M. Zeeman te Zoetermeer,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 26 augustus 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 26 augustus 2024 tot 6 september 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 augustus 2024;
  • de beschikking van 26 augustus 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door haar bonusvader (dhr. [naam 3] ).
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter, in het bijzijn van dhr. [naam 4] (coach Westcoaching). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn al langere tijd zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is in vrijwillig kader diverse hulpverlening betrokken geweest, maar dit heeft er niet toe geleid dat de zorgen zijn afgenomen. De afgelopen periode hebben er juist steeds meer conflicten en escalaties plaatsgevonden waarbij [minderjarige] zich verbaal en fysiek agressief opstelt richting de moeder. Op 22 augustus 2024 is de situatie dusdanig geëscaleerd dat de politie betrokken moest worden. Aangezien de veiligheid van [minderjarige] en de andere gezinsleden niet langer gewaarborgd kon worden, is verzocht [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen, zodat hij op een stabiele plek tot rust kon komen. [minderjarige] verblijft sindsdien bij een logeerhuis van Jeugdformaat. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] daar de komende periode verblijft en dat in die tijd onderzocht wordt waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en welke hulpverlening hij nodig heeft. Daarbij benadrukt de Raad dat de uithuisplaatsing niet langer zal duren dan noodzakelijk is, maar dat wel zorgvuldig zal moeten worden gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] .

3.De standpunten

3.1.
De moeder heeft zich, bij monde van haar advocaat, gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter. De moeder erkent de zorgen over [minderjarige] en ziet in dat hij op dit moment niet thuis kan wonen. De moeder betreurt dat een uithuisplaatsing nodig is, zeker omdat zij al lang om hulp voor hem vraagt. In vrijwillig kader is hulpverlening alleen niet van de grond gekomen. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] geobserveerd wordt omdat er vermoedens bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. Zij hoopt dat er zo snel mogelijk stappen gezet kunnen worden, zodat de uithuisplaatsing zo kort mogelijk duurt.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
4.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is in de thuissituatie al langere tijd sprake van conflicten tussen [minderjarige] en zijn moeder. Die steeds meer uit de hand lopen. [minderjarige] is een kwetsbare jongen die moeite heeft om zijn emoties te reguleren. Hij laat zelfbepalend gedrag zien en hij gaat al langere tijd niet naar school. Ook is [minderjarige] beïnvloedbaar, gebruikt hij wiet en raakt hij betrokken bij opstootjes en vandalisme. De moeder is momenteel pedagogisch onmachtig en het lukt haar onvoldoende om aan te sluiten op de behoeften van [minderjarige] . Ook is de moeder op dit moment niet in staat de veiligheid van [minderjarige] , zichzelf en de oudere broer van [minderjarige] te waarborgen. Onder deze omstandigheden is het noodzakelijk dat [minderjarige] voorlopig uit huis geplaatst blijft. De komende periode moet onderzocht worden waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt en welke hulpverlening/behandeling er nodig is om zijn gedrag te veranderen. Gelet op de forse zorgen die er zijn en de tijd die nodig is om diagnostiek en behandeling in te zetten, vindt de kinderrechter de verzochte duur van de kinderbeschermingsmaatregelen passend en geboden. De kinderrechter zal het verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toewijzen als verzocht.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 6 september 2024 tot 23 november 2024;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 september 2024 tot 23 november 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 9 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.