ECLI:NL:RBDHA:2024:14320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.28149 en NL24.28150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum] 1978, heeft zijn asielaanvraag niet in Duitsland kunnen indienen, omdat hij in onzekerheid verkeerde en gedwongen het land heeft verlaten. Hij betoogt dat verweerder zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten behandelen, omdat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet voldoende gemotiveerd, en dat verweerder handelt in strijd met het EVRM en de beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Dit betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat Duitsland zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere, individuele omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28149 en NL24.28150
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1978 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt gedurende zijn verblijf in Duitsland in onzekerheid te hebben verkeerd nu hem werd gezegd dat hij terug moest keren naar Irak. Dit heeft er aan bij gedragen dat eiser noodgedwongen het land heeft verlaten. Verweerder had gezien de omstandigheden van eiser zijn asielverzoek aan zich moeten trekken als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft veel meegemaakt en heeft nimmer de kans gehad om zijn asielrelaas goed naar voren te brengen, ook niet in Duitsland. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat zijn overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Ten slotte is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet voldoende gemotiveerd. Verweerder handelt met het besluit in strijd met het EVRM [2] , de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Over eisers standpunt dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling genomen had moeten worden, overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat Duitsland zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
5.1
Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen terughoudend toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De enkele, niet onderbouwde stellingen dat eiser veel heeft meegemaakt, in Duitsland in onzekerheid heeft verkeerd, niet de kans heeft gekregen om zijn asielrelaas goed naar voren te brengen en Duitsland noodgedwongen moest verlaten, heeft verweerder namelijk niet hoeven aan te merken als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Bovendien heeft eiser in het aanmeldgehoor verklaard geen problemen te hebben ervaren in Duitsland en alleen de afwijzing van de verblijfsvergunning als reden genoemd om niet terug naar Duitsland te willen. [3] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van
J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Rapport aanmeldgehoor Dublin, pagina 8.
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.