ECLI:NL:RBDHA:2024:14315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.30278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Syrische asielzoeker en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische asielzoeker, eiser, die was overgedragen aan Bulgarije. De minister van Migratie en Asiel had op 24 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 7 augustus 2024 opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan Bulgarije.

De rechtbank heeft op 12 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door mr. M.B. Ullah. De rechtbank beoordeelt of de bewaring van eiser rechtmatig was en of er recht op schadevergoeding bestaat. Eiser stelt dat hij van Syrische nationaliteit is en dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had al een overdrachtsbesluit ontvangen en was niet verschenen bij een eerdere geplande overdracht.

De rechtbank oordeelt dat de zware en lichte gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat een lichter middel, zoals een meldplicht, voldoende zou zijn geweest. De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30278
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 7 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Bulgarije.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. Ullah, als waarnemer voor zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2004] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Er had volgens eiser kunnen worden volstaan met het opleggen van een meldplicht of een andere beperkende maatregel, zodat er in de opvang gewerkt kon worden aan de uitzetting van eiser.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser verbleef in een AZC en was al sinds 3 april 2023 in het bezit van een overdrachtsbesluit. Het verblijf in het AZC heeft niet geleid tot een overdracht aan Bulgarije. Eiser is bij een eerder geplande overdracht van 9 juli 2024 niet verschenen. De uiterste overdrachtsdatum is 26 augustus 2024. Het belang van de minister bij de maatregel weegt gelet hierop ook zwaarder dan het belang van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.