Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
[verweerder] B.V.,
1.Het verloop van de procedures
2.De beoordeling van de verzoeken van partijen
Exportslachterij [verweerder] wil [verzoeker] volgen in zijn standpunt dat de samenwerking tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht, kan evenmin tot het oordeel leiden dat uit is te gaan van een, zoals zij stelt, overeenkomst van opdracht, niet alleen omdat dit duidelijk pour le besoin de la cause naar voren is gebracht (om te kunnen concluderen dat alle op de arbeidsovereenkomst gebaseerde verzoeken zijn af te wijzen omdat er geen arbeidsovereenkomst is), maar ook omdat [verzoeker] geen overeenkomst van opdracht heeft gesteld, maar een samenwerkingsovereenkomst. Dat [verweerder] niet serieus kan menen dat tussen haar en [verzoeker] sprake is van een overeenkomst van opdracht, blijkt uit het feit dat zij niet alleen in haar ontslagbrief d.d. 4 januari 2024 is uitgegaan van het bestaan van een arbeidsovereenkomst, maar ook uit het feit dat zij aan haar tegenverzoeken het bestaan van die overeenkomst ten grondslag heeft gelegd. Op grond van de door haar gestelde feiten kan overigens ook niet worden vastgesteld dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij als enige aanspraak heeft op de met de kopverdover te realiseren verkoopopbrengsten. Dit is, nu [verzoeker] op grond van de arbeidsovereenkomst tot taak had om de kopverdover te ontwikkelen, aannemelijk (artikel 12 lid 1 Rijksoctrooiwet 1995). Voor de stelling van [verzoeker] , dat hij met [verweerder] is overeengekomen dat hij aanspraak heeft op helft van de verkoopopbrengsten, is geen steun te vinden in de door partijen het geding gebrachte stukken. Daaruit (productie 16 bij het verzoekschrift) blijkt slechts dat partijen in 2017, toen zij spraken over de beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] , hebben gesproken over een eventuele verdeling van de opbrengst bij helfte, indien [verzoeker] na de beëindiging van zijn dienstverband zou verder werken aan de kopverdover. Tot de beëindiging van het dienstverband is het in 2017 echter niet gekomen. [verweerder] heeft onbetwist gesteld dat [verzoeker] , zoals ook blijkt uit de als productie 24 aan het verweerschrift gehechte factuur d.d. 2 augustus 2023 van [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] B.V., in welke vennootschap [verzoeker] zijn eenmanszaak heeft ingebracht, kennelijk zonder [verweerder] daarover te informeren, voor een bedrag ad € 545.223,88 inclusief btw een kopverdover heeft verkocht aan AF Installation Services te Numansdorp. Vast staat verder dat [verzoeker] ( [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] ) ook in 2019 voor bedragen ad € 278.170,= en € 8.380,=, zoals [verzoeker] niet heeft betwist en blijkt uit de als productie 15 aan het verweerschrift gehechte facturen, andere machines heeft verkocht, te weten aan Grupo UVESA – Zona Norte. Het is, ondanks de verzoeken van [verweerder] om informatie (de producties 7 en 9 bij het verweerschrift), niet gebleken dat [verzoeker] met [verweerder] over deze transacties heeft gecommuniceerd, noch dat hij de daarmee behaalde opbrengsten aan [verweerder] heeft afgedragen. Vast staat dat [verweerder] de zojuist genoemde facturen op of omstreeks 14 december 2023 onder ogen heeft gekregen. Bij e-mailbericht van haar gemachtigde d.d. 14 december 2023 heeft [verweerder] [verzoeker] te kennen gegeven dat zij voornemens was om hem, nu hij de zojuist genoemde transacties achter rug van [verweerder] had gedaan, op staande voet te ontslaan. Alvorens daartoe over te gaan heeft zij hem bij hetzelfde e-mailbericht, in het kader van hoor en wederhoor, in de gelegenheid gesteld om haar uiterlijk op 18 december 2023 voor zijn gedrag een verklaring te geven. Uit de in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie blijkt dat [verzoeker] hiervoor bij herhaling uitstel heeft gevraagd en heeft gekregen, laatstelijk tot en met 2 januari 2024, en dat hij daarvoor ook op laatstgenoemde datum geen plausibele verklaring heeft gegeven, waarna [verweerder] hem op 4 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen. In de ontslagbrief d.d. 4 januari 2023 (bedoeld moet zijn: 4 januari 2024) is onder meer het volgende geschreven:
Tot grote verbazing van cliënte heeft zij moeten constateren dat uw cliënt, nota bene tijdens zijn ziekmelding bij cliënte, achter de rug van cliënte om een kopverdover heeft verkocht aan een derde partij voor een bedrag van maar liefst € 450.598,25 excl. BTW blijkens een factuur gedateerd op 2 augustus 2023. (…) Ook na 2 augustus 2023 heeft uw cliënt cliënte niet geïnformeerd over deze verkoop. (…) Dit is volstrekt onacceptabel. (…) Alsof dat niet genoeg is, heeft cliënte tevens kennisgenomen van andere door uw cliënt gestuurde facturen vanuit [(voorheen) eenmanszaak verzoeker] van verkoop van andere machines. (…) Bovenstaande handelwijze van uw cliënt is volstrekt onacceptabel en ontoelaatbaar. Hij is elk vertrouwen van cliënte onwaardig geworden. (…) Als gevolg van het bovenstaande wordt uw cliënt hierbij op staande voet ontslagen. Zijn dienstverband eindigt als gevolg met onmiddellijke ingang.