ECLI:NL:RBDHA:2024:14304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.30233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Afghaanse nationaliteit. De minister van Migratie en Asiel had op 30 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had hiertegen beroep ingesteld. De minister heeft de maatregel op 6 augustus 2024 opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan Oostenrijk. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak gericht op de rechtmatigheid van de bewaring en de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. Eiser stelde dat hij niet naar Oostenrijk had mogen worden overgedragen, ondanks een claimakkoord van Oostenrijk, en ontkende dat hij een asielverzoek had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de minister er vanuit mocht gaan dat er een asielverzoek van eiser in Oostenrijk was, gezien de Eurodac-treffer en de ontvangen Dublinbeschikking. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren, en dat de bewaring niet onrechtmatig was geweest.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024, en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30233
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de Minister van Migratie en Asiel, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 6 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Oostenrijk.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Asielverzoek Oostenrijk
3. Eiser stelt dat de minister hem niet naar Oostenrijk had mogen overdragen, ondanks het aanwezige claimakkoord van Oostenrijk. Eiser ontkent dat hij op 26 oktober 2023 een asielverzoek in Oostenrijk heeft ingediend. Eiser zegt te zijn gedwongen om zijn naam en zijn vingerafdrukken af te geven. Verder zou eiser geen enkel document hebben ondertekend waaruit zou blijken dat hij een asielaanvraag zou hebben ingediend.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister er van uit mocht gaan dat er een asielverzoek van eiser in Oostenrijk lag. Er is een Eurodac treffer met Oostenrijk en Oostenrijk heeft een claimakkoord verstuurd op 19 februari 2024. In dat kader heeft eiser ook een Dublinbeschikking van 13 mei 2024 ontvangen. Op 24 juni 2024 is het beroep van eiser hiertegen ongegrond verklaard. Op 6 augustus 2024 is eiser overgedragen aan Oostenrijk. In deze procedure staat verder niet ter beoordeling of Oostenrijk verantwoordelijk is voor eiser en of eiser naar Oostenrijk overgedragen had mogen worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware en lichte gronden niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.