ECLI:NL:RBDHA:2024:14303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.30138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Syrische eiseres in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische eiseres. De maatregel was opgelegd door de minister op 30 juli 2024, op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de overdracht van de eiseres naar Polen te realiseren. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 12 augustus 2024 was eiseres niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Op 13 augustus 2024 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiseres was overgedragen naar Polen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de bewaring rechtmatig was tot het moment van opheffing. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de bewaring onrechtmatig was. Eiseres had ook geen argumenten aangedragen die de rechtbank konden overtuigen van het tegendeel. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30138
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De minister heeft op 13 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiseres is overgedragen naar Polen.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiseres rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1978] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
5. Eiseres stelt in haar schriftelijke beroepsgronden dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiseres aan dat aan haar niet de vraag is voorgelegd of zij bereid zou zijn zich te houden aan de voorwaarden van een lichter middel. Volgens eiseres zou zij daarmee akkoord zijn gegaan.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister in de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico was dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres is sinds 13 mei 2024 in het bezit van een overdrachtsbesluit. Ook verbleef eiseres in een opvang en had zij een meldplicht. Dit alles heeft niet geleid tot een (zelfstandige) overdracht. Verder is terecht meegewogen dat de uiterste overdrachtsdatum 13 augustus 2024 was en dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiseres onevenredig bezwarend maakten. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.