ECLI:NL:RBDHA:2024:14295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.32939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 21 augustus 2024 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voorafgaand aan de inbewaringstelling was gehoord, maar oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitvalt, omdat de eiser tijdens een eerder gehoor had aangegeven dat er geen veranderde omstandigheden waren en dat hij terug wilde naar zijn land van herkomst. De rechtbank concludeert dat de redenen voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd en dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, feitelijk juist zijn. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af en verklaart de maatregel van bewaring rechtmatig. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de rechtbank veroordeelt de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2003.
Voortraject
2. Eiser voert allereerst aan dat hij niet is gehoord voorafgaand aan de inbewaringstelling. Het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling bevat slechts standaard overwegingen en de vraag of er sinds het vorige gehoor veranderende omstandigheden in het leven van eiser hebben plaatsgevonden waardoor verweerder zou moeten overgaan tot het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij terug wil naar zijn land van herkomst. Er is dus wel degelijk iets veranderd in de situatie van eiser. Daarnaast hebben de Algerijnse autoriteiten eisers nationaliteit bevestigd. Daarover is eiser ook niet bevraagd. Reeds hierom is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. In het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 21 augustus 2024 is niet opgenomen waarom verweerder niet volstaat met het opleggen van een lichter middel. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, blijkt uit het gehoor van 21 augustus 2024 dat tijdens dat gehoor de inhoud van het eerdere gehoor op 23 juli 2024 met eiser is besproken. Eiser gaf aan dat er zich geen veranderde omstandigheden hadden voorgedaan in de tijd tussen de twee gehoren en dat hij terug wil naar het land van herkomst, waardoor de inhoud van het eerdere gehoor nog steeds van toepassing is op eiser. Dit betekent dat de redenen van verweerder, om eiser geen lichter middel op te leggen, ondanks niet overgenomen uit het eerdere proces-verbaal, hem wel duidelijk zijn gemaakt tijdens het gehoor op 21 augustus 2024. Daarbij is ook van belang dat eiser niet concreet heeft toegelicht op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het eerder geconstateerde gebrek de bewaring niet onrechtmatig maakt.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3f, 3h en 3i laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen.
6. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat het hem niet mag worden aangerekend dat hij in het verleden Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verweerder moet immers kijken naar de situatie op dit moment. Verder heeft eiser zich ook niet aan het toezicht onttrokken. Hij is immers altijd onder toezicht geweest, ook in andere landen. Bovendien heeft hij in strafdetentie gezeten waar hij ook onder toezicht stond. Ten aanzien van de zware grond 3c stelt eiser dat hij nu volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Daarnaast meent eiser dat onmogelijk is dat hij zowel in Zwitserland, als in Frankrijk een inreisverbod opgelegd heeft gekregen. Volgens eiser zijn beide inreisverboden daarmee ongeldig. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat de Algerijnse autoriteiten een nationaliteitsverklaring hebben afgegeven waardoor zijn identiteit en nationaliteit is bevestigd. Ook betwist eiser de lichte gronden 4a, 4c en 4d.
7. Wat eiser aanvoert, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b. Verweerder mag bij het tegenwerpen van de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen. [4] De zware grond 3a is juist, omdat eiser niet beschikte over een geldig paspoort of visum om Nederland in te reizen. De zware grond 3b is juist, omdat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef terwijl hij wel illegaal in Nederland verbleef. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Dat eisers nationaliteit is bevestigd door de Algerijnse autoriteiten, betekent niet dat daarmee ook zijn identiteit is bevestigd. Eiser beschikt immers niet over identiteitsdocumenten en hij heeft geen aantoonbare inspanningen verricht om dergelijke documenten te verkrijgen. Nu deze gronden zich feitelijk hebben voorgedaan, konden deze gronden aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de overige gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking meer, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser stelt zicht op het standpunt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.
9. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht is. Daarnaast blijkt uit de maatregel van bewaring dat verweerder de medische situatie van eiser heeft betrokken bij zijn afweging om al dan niet een lichter middel toe te passen. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat ook voor mensen met gezondheids- klachten medische zorg beschikbaar is in het detentiecentrum. Ook heeft verweerder overwogen dat er op het moment van het opleggen van de maatregel geen concrete aanleiding was om te oordelen dat eiser detentieongeschikt was. Daarnaast heeft verweerder ook de andere door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft dan ook in voldoende mate een individuele belangenafweging gemaakt. Verweerder hoefde daarom niet te volstaan met de toepassing van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets [5]
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Als gevolg van het eerder geconstateerde gebrek in het voortraject ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskosten betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00 (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.