ECLI:NL:RBDHA:2024:14255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.29919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de doorwerking van eerdere gebreken in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Ghanese nationaliteit. De minister van Migratie en Asiel had op 25 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de eerdere maatregel van bewaring van 20 juli 2024 een gebrek vertoonde, maar dat dit gebrek niet doorwerkte naar de huidige maatregel. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat de eerdere maatregel niet langer dan één dag onrechtmatig was voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29919
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975.
Doorwerking van het gebrek van de vorige maatregel
1. Eiser stelt dat het in de uitspraak van deze rechtbank van 2 augustus 2024 vastgestelde gebrek in de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring van 20 juli 2024 ook de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig maakt.
2. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een aan een eerdere maatregel van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt. Dat is wel het geval wanneer gebreken in de eerdere maatregel een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van de
vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is.1 De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke schending in dit geval geen sprake is. De vorige maatregel is niet langer dan één dag onrechtmatig voortgezet. Er is daarom geen sprake van een ernstige schending van het fundamentele recht van eiser om in vrijheid te worden gesteld. Het gebrek van de eerdere maatregel werkt in dit geval niet door in de huidige maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod en (aanvullend) terugkeerbesluit/ grond 3c van de maatregel van bewaring
3. Eiser stelt dat het inreisverbod en het terugkeerbesluit, beide van 18 oktober 2019, niet in werking zijn getreden. Deze besluiten zijn niet geadresseerd of gepubliceerd, zodat aangenomen moet worden dat de inhoud eiser noch een gemachtigde heeft bereikt. In het terugkeerbesluit van 18 oktober 2019 wordt ook geen land van terugkeer genoemd. Verder treedt het inreisverbod volgens eiser pas in werking als hij de EU heeft verlaten, dit heeft hij niet gedaan.
4. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat eiser eerder op 13 september 2019 een asielaanvraag heeft ingediend waarna hij op 23 september 2019 met onbekende bestemming is vertrokken. Het aan eiser bij het besluit tot de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag opgelegde inreisverbod van 18 oktober 2019 (gedingstuk 36) is gepubliceerd in de Staatscourant van 23 oktober 2019 (gedingstuk 12). Dit geldt onder de gegeven omstandigheden als een geschikte bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de beroepstermijn tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is gaan lopen vanaf die datum. Dat eiser naar hij stelt niet op de hoogte was van het terugkeerbesluit en inreisverbod komt voor zijn eigen rekening en risico nu hij met onbekende bestemming is vertrokken Verder geldt dat op 20 juli 2024 een aanvullend terugkeerbesluit genomen waarin als land van terugkeer Ghana staat genoemd. Het gebrek in het terugkeerbesluit van 18 oktober 2019 is hiermee hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel verder niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden allen feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.