ECLI:NL:RBDHA:2024:14250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.9498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit in het kader van het recht op familie- en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit van 7 februari 2024 beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft het beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Deniz. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat er geen redenen zijn om van het opleggen van een terugkeerbesluit af te zien. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit in strijd is met zijn recht op familie- en privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Hij stelt dat zijn familie in Nederland, Luxemburg en Zwitserland woont en dat het besluit disproportioneel is. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat zijn familiebanden een uitzondering op het terugkeerbesluit rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit in stand blijft en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit).
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vond. Geen van de partijen heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom bepaald dat een zitting achterwege blijft [1] en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, omdat gebleken is dat eiser niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Volgens verweerder zijn er geen redenen om af te zien van het opleggen van een terugkeerbesluit.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat verweerder hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen, omdat het in strijd is met het recht om zijn familie- en privéleven uit te oefenen in Nederland [2] . Eiser heeft over zijn familie in Nederland verklaard in het gehoor, maar dit komt volgens eiser onjuist of onvoldoende naar voren in het verslag van het gehoor. Het terugkeerbesluit is ook disproportioneel. Verweerder had moeten volstaan met een minder zware maatregel. Tot slot betoogt eiser dat er ten onrechte geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat aan eiser alleen een terugkeerbesluit is opgelegd en geen inreisverbod. Voor zover eiser argumenten naar voren heeft gebracht over een inreisverbod, gaat de rechtbank daar dus niet op in.
4.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verweerder was dan ook gehouden om aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen. Eiser heeft verklaard dat hij familie (ooms, tantes, neven en nichten) in Nederland, Luxemburg en Zwitserland heeft. Verder heeft eiser onder meer verklaard dat hij geen medische problemen heeft waarvoor hij een arts moet zien. Verweerder heeft in deze omstandigheden en de overige verklaringen geen aanleiding hoeven zien om een terugkeerbesluit achterwege te laten. Wat betreft zijn gestelde familieleden is daarvoor van belang dat hij het familieleven met hen niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd.
4.2.
Het betoog van eiser dat zijn verklaringen onjuist zijn weergegeven in het verslag van het gehoor leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft in beroep de verklaringen herhaald zoals die zijn opgenomen in het verslag. Hij heeft verder niet uitgelegd wat er volgens hem mist in het verslag en waar zijn gestelde familie- en privéleven uit bestaat.
4.3.
Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het terugkeerbesluit disproportioneel is of dat er ten onrechte geen zorgvuldige belangenafweging is gemaakt. Uit de wet volgt dat een vreemdeling Nederland en het grondgebied van de EU moet verlaten als hij geen rechtmatig verblijf heeft [3] . Verweerder moet in die situatie dus een terugkeerbesluit opleggen en voor een belangenafweging is daarbij geen plaats. Ook heeft verweerder er in het verweerschrift op kunnen wijzen dat er geen alternatief bestaat voor een terugkeerbesluit en dat een terugkeerbesluit alleen maar een vaststelling is van de verplichting om Nederland te verlaten. Bovendien heeft eiser geen inreisverbod gekregen, waardoor niet valt in te zien hoe hij wordt belemmerd om na het verlaten van het grondgebied van de EU op een later moment op bezoek te komen bij zijn gestelde familie in de EU.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Zie artikel 61 en 62 van de Vreemdelingenwet 2000.