ECLI:NL:RBDHA:2024:1425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
AWB 23/14209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluiten van het COa in verband met incidenten in de Handhaving- en Toezichtlocatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen twee plaatsingsbesluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) betreffende de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Eiser, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de besluiten van 6 november en 6 december 2023, waarbij hij op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 in de HTL werd geplaatst. De rechtbank oordeelde dat het COa onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het incident op 29 oktober 2023, waarbij eiser met een koksmes dreigde, de basis vormde voor de plaatsingsbesluiten. Eiser had verklaard dat hij het mes had gepakt om zichzelf iets aan te doen en niet om anderen te bedreigen. De rechtbank concludeerde dat het COa niet kon volstaan met de enkele verwijzing naar het incident en dat de plaatsingsbesluiten daarom vernietigd moesten worden. Tevens werd het COa veroordeeld in de proceskosten van eiser en werd een schadevergoeding toegekend voor de immateriële schade die eiser had geleden door het vrijheidsbeperkende regime in de HTL. De rechtbank stelde de schadevergoeding vast op € 610,- voor de periode dat eiser ten onrechte in de HTL verbleef.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2023 (het bestreden besluit 1) heeft het COa besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit 1).
Bij besluit van 6 december 2023 (het bestreden besluit 2) heeft het COa besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit 2).
Eiser heeft op 4 december 2023 tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Op 18 december 2023 zijn de gronden van beroep ingediend.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het COa heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij het plaatsingsbesluit van 6 november 2023 heeft het COa besloten om eiser per die datum in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 29 oktober 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser (gerichte) stekende bewegingen gemaakt met een koksmes richting twee Trigion-medewerkers. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.2.
Eiser heeft op 7 november 2023 vrijwillig afgezien van opvang en is toen uit de HTL vertrokken. Eiser heeft zich vervolgens op 5 december 2023 opnieuw gemeld in Ter Apel, waarna eiser op 6 december 2023 is overgebracht naar de HTL te Hoogeveen.
1.3.
Bij het plaatsingsbesluit van 6 december 2023 heeft het COa besloten om eiser met ingang van die dag opnieuw in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 29 oktober 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser (gerichte) stekende bewegingen gemaakt met een koksmes richting twee Trigion-medewerkers. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
Tegen welke besluiten richt het beroep zich?
2. Eiser stelt dat het op 6 december 2023 opgelegde plaatsingsbesluit op dezelfde gronden berust als het plaatsingsbesluit van 6 november 2023 en stelt dat, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep ook tegen het plaatsingsbesluit van 6 december 2023 is gericht. Het plaatsingsbesluit van 6 november 2023 is bovendien niet ingetrokken. Eiser stelt dat, op het moment dat hij zich op 5 december 2023 weer meldde voor opvang, het restant van deze maatregel ten uitvoer had kunnen worden gelegd. Het nemen van herhaalde besluiten druist in tegen het systeem van de Awb.
2.1
Uit artikel 6:10, eerste lid en onder b, van de Awb volgt dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien het besluit ten tijde van de indiening: b) nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het betoog van eiser blijkt dat eiser op 4 december 2023, toen hij zich moest melden bij de HTL voor zijn aanmeldgehoor in het kader van zijn asielaanvraag maar niet werd toegelaten, er in redelijkheid van uit kon gaan dat een nieuw plaatsingsbesluit zou worden genomen. Eiser kreeg geen toegang tot de HTL voor de afname van het aanmeldgehoor, het aanmeldgehoor zou enkel doorgang vinden als eiser zich opnieuw zou melden voor verblijf (in de HTL). Dat heeft eiser vervolgens op 5 december 2023 gedaan, door zich in Ter Apel te melden voor opvang. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door eiser op 4 december 2023 ingestelde beroep zich richt tegen zowel het plaatsingsbesluit van 6 november 2023 als het plaatsingsbesluit van 6 december 2023.
Is het incident d.d. 29 oktober 2023 dat aan de HTL-plaatsingen ten grondslag ligt voldoende aannemelijk gemaakt en kan dit de HTL-plaatsingen dragen?
3. De rechtbank leest in de verslaglegging van het COa, samengevat, het volgende. Uit de verslaglegging van het COa volgt dat twee Trigion-medewerkers op 29 oktober 2023 om 22:00 uur naar eisers kamer zijn gegaan, omdat eisers kamergenoten hadden gemeld dat eiser ernstig ziek was. De Trigion-medewerkers hebben eiser een telefoon gegeven waarmee eiser met behulp van een tolk kon bellen met GZA. Uit het verslag volgt dat eiser op een gegeven moment de telefoon richting de Trigion-medewerkers gooit, waardoor de kopjes die op tafel staan kapot op de grond vallen. Vervolgens volgt uit het verslag dat eiser alle spullen uit zijn kast trok en een koksmes van 30 centimeter pakte. Eiser staat met het mes in zijn handen en komt in de richting van de Trigion-medewerkers gelopen die in een hoek van de kamer bij het raam staan. De Trigion-medewerkers konden de kamer niet verlaten, omdat eiser met het mes in zijn hand de route naar de deur blokkeerde. Uit het verslag volgt dat eiser meerdere steekbewegingen heeft gemaakt richting de Trigion-medewerkers. Eisers kamergenoten hebben eiser fysiek naar de grond gebracht. Een kamergenoot is daarbij gewond geraakt (kleine snee). Gedurende dit incident schreeuwde eiser in de Arabische taal. De politie is gebeld en eiser is vervolgens aangehouden. Eiser verzette zich hierbij. Een Trigion-medewerker heeft aangifte gedaan.
3.1.
Eiser voert aan dat hij een andere lezing van het voorval heeft dan uit de verslaglegging van het COa volgt. Eiser lag ten tijde van het voorval al een week ziek op bed. Hij durfde niet te eten en een arts wilde hem enkel paracetamol voorschrijven. Eiser erkent dat hij daar boos over was, maar ontkent dat hij met een telefoon heeft gegooid. Hij heeft later een mes uit de kast gepakt om zichzelf iets aan te doen, omdat hij zich machteloos voelde. Hij ontkent dat hij de Trigion-medewerkers iets heeft willen aandoen en ontkent ook dat hij met een mes heeft gezwaaid dan wel stekende bewegingen heeft gemaakt richting de Trigion-medewerkers. Eiser heeft het mes op zijn arm gehouden, waarbij hij zelf een kleine verwonding aan zijn arm heeft opgelopen. Eiser heeft twee verklaringen van zijn toenmalige kamergenoten overgelegd, die bevestigen dat eiser alleen zichzelf iets wilde aandoen. Verder heeft eiser de sepotmelding d.d. 31 oktober 2023 van het Openbaar Ministerie (OM) overgelegd, waarin de strafzaak van eiser is geseponeerd omdat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
3.2.
Het COa stelt zich op het standpunt dat voldoende is gemotiveerd waarom het incident een zeer grote impact heeft gehad op de betrokken Trigion-medewerkers. Het COa ziet niet in waarom niet van de verslaglegging kan worden uitgegaan. Eiser betwist niet dat hij boos werd op de arts van GZA. Ook wordt door eiser bevestigd dat hij een mes uit de kast heeft gepakt. Het COa stelt dat het trekken van een mes bij wijze van dreigmiddel/wapen in de nabijheid van/tegen anderen reeds aangemerkt dient te worden als een gedraging met een zeer grote impact. Dat eiser stelt dat hij alleen zichzelf iets wilde aandoen maakt dat niet anders. Het gedrag van eiser was onvoorspelbaar. Daar komt bij dat de Trigion-medewerkers hebben verklaard dat zij het gedrag van eiser als zeer bedreigend hebben ervaren. Ook waren de Trigion-medewerkers de taal van eiser niet machtig, in tegenstelling tot de kamergenoten van eiser. Het COa stelt dat de verklaringen van de kamergenoten erg summier zijn, terwijl de verslaglegging in de bestreden besluiten uitgebreid en gedetailleerd is. De stelling van eiser dat het OM de strafzaak heeft geseponeerd, maakt het voorgaande niet anders. De bewijssituatie in het strafrecht is immers anders dan in het bestuursrecht. Bovendien is door het OM enkel medegedeeld dat eiser niet als verdachte kan worden aangemerkt, maar een concrete onderbouwing hiervan ontbreekt.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident dat plaatsvond op 29 oktober 2023, zoals weergegeven in de plaatsingsbesluiten en met de toelichting daarop in het verweerschrift en ter zitting, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en daarom niet aan de HTL-plaatsingen ten grondslag kan worden gelegd. Eiser heeft in zijn zienswijze op het incident op 1 november 2023 aangegeven dat sprake is van een misverstand. Eiser stelt dat de Trigion-medewerker dacht dat eiser hem wilde steken, maar dat eiser niet de intentie had om iemand anders wat aan te doen. Eiser was van plan om suïcide te plegen met het mes. Op 6 november 2023 en op 6 december 2023 heeft eiser in zijn zienswijzen aangegeven dat hij niet weet waarom hij in de HTL wordt geplaatst en bij zijn vorige zienswijze blijft. Ook in de gronden van beroep en ter zitting heeft eiser ontkend dat hij met een mes heeft gezwaaid dan wel stekende bewegingen heeft gemaakt richting de Trigion-medewerkers. Eiser ontkent niet dat hij boos was en inderdaad een mes uit de kast heeft gepakt. Eiser stelt dat hij het mes heeft gepakt om zichzelf iets aan te doen, en enkel bij zijn eigen pols heeft gehouden. Verder stelt de rechtbank vast dat de twee kamergenoten van eiser hebben verklaard dat eiser boos was en schreeuwde en dat eiser een mes heeft gepakt en vervolgens op zijn eigen pols heeft gericht. Eiser riep dat hij zelfmoord wilde plegen omdat hij pijn leed.
3.4.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 31 oktober 2023 een sepotbeslissing heeft ontvangen van het OM waaruit volgt dat het OM van oordeel is dat eiser, ter zake van verbale bedreiging met misdrijf tegen het leven/zware mishandeling gepleegd op 29 oktober 2023, ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
3.5.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het COa zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een sepotbeslissing niet betekent dat het COa geen plaatsingsbesluit kan opleggen omdat dit geen voorwaarde is, het OM al een oordeel heeft geveld over het incident dat aan de plaatsingsbesluiten ten grondslag ligt (althans het gedeelte verbale bedreiging met misdrijf tegen het leven/zware mishandeling), en heeft geoordeeld dat eiser ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Deze omstandigheden – de ontkenning van eiser dat het incident op de door het COa geschetste wijze plaatsvond, de verklaringen van eisers kamergenoten die eisers lezing van het incident onderbouwen en het feit dat het OM de zaak heeft geseponeerd – in samenhang bezien maken naar het oordeel van de rechtbank dat het COa het incident d.d. 29 oktober 2023 onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en daarom niet aan de plaatsingsbesluiten ten grondslag heeft kunnen leggen. Gesteld noch gebleken is dat er andere incidenten zijn die het plaatsingsbesluit kunnen dragen.
3.6.
Het beroep tegen de plaatsingsbesluiten is daarom gegrond. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de plaatsingsbesluiten vernietigen.
3.7.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om het COa te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de plaatsingsbesluiten als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.
3.8.
De rechtbank overweegt dat eiser gedurende zijn verblijf in de HTL als gevolg van die plaatsing onderworpen is geweest aan het vrijheidsbeperkende regime. Uit de vaste gedragslijn volgt dat dat regime immers geldt voor alle vreemdelingen die in de HTL verblijven. Nu eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen bestaat er geen aanleiding om schade als gevolg van de maatregelen toe te kennen. Dat neemt niet weg dat er wel aanleiding bestaat om de schade als gevolg van het vrijheidsbeperkende regime te vergoeden. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 10,- per dag die hij ten onrechte gedurende 6 en 7 november 2023 en vanaf 6 december 2023 tot en met 2 februari 2024 - eiser heeft op zitting verklaard dat hij te horen heeft gekregen dat hij de dag na de zitting zal worden teruggeplaatst naar de reguliere opvang - in de HTL onder het vrijheidsbeperkende regime heeft verbleven. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank de Staat der Nederlanden tot vergoeding van eiser van een totaalbedrag van (61 dagen x € 10 =) € 610,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de plaatsingsbesluiten gegrond;
- vernietigt de plaatsingsbesluiten;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 610,-;
- veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier op 8 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.