ECLI:NL:RBDHA:2024:14197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.29688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de belangenafweging in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Migratie en Asiel had op 22 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling, die zich in een moeilijke situatie bevond in Oostenrijk, behandeld op 5 augustus 2024. De vreemdeling was bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.M. Boesjes, en een tolk. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, S.H.F. Pols.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. De vreemdeling had geen rechtmatig verblijf in Oostenrijk of Bosnië en zijn verzoek om overgedragen te worden aan Oostenrijk werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minister om de vreemdeling in bewaring te houden zwaarder wogen dan de door de vreemdeling aangevoerde persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29688
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Rida. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Belangenafweging
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn huidige situatie onvoldoende is meegewogen in de maatregel gemaakte belangenafweging. Eiser voert in dat kader aan dat hij een leven heeft opgebouwd in Oostenrijk. Hij woont daar nu al twee jaar samen met zijn Bosnische vriendin, met wie hij wil trouwen, en met haar twee kinderen, die hem als vader zien. De vriendin van eiser heeft een verblijfsvergunning en werk in Oostenrijk. Eiser werkte zwart als loodgieter in Oostenrijk en wil dit legaal gaan doen. Door de inbewaringstelling lukt het eiser niet om verdere stappen te ondernemen om legaal verblijf te krijgen in Oostenrijk en het aan hem opgelegde inreisverbod staat hier ook aan in de weg. Eiser wil graag overgedragen worden aan Oostenrijk, of aan Bosnië waar hij wil trouwen met zijn vriendin.
5. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die eiser aanvoert in het kader van de belangenafweging geen aanleiding zijn om de bewaring op te heffen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Oostenrijk (en overigens de EU) of Bosnië en kan daarom niet naar deze landen worden uitgezet. Het feit dat eiser bezig was om in Oostenrijk een leven op te bouwen doet daar niet aan af. Het leven dat eiser in Oostenrijk heeft opgebouwd heeft ook niet gemaakt dat Oostenrijk heeft afgezien van de overdracht van eiser naar Nederland in het kader van de Dublinverordening. De vertegenwoordiger van de minister heeft op zitting verder aangegeven dat eiser desgewenst vanuit Algerije zijn verblijfsrecht voor Oostenrijk kan en moet regelen. Wanneer eiser rechtmatig verblijf heeft in Oostenrijk kan hij aan Nederland om opheffing van het aan hem opgelegde inreisverbod vragen. Op 26 juli 2024 heeft de minister een laissez passer aanvraag naar Algerije verstuurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije en dat het belang van de minister om eiser in bewaring te houden zwaarder weegt dan het door eiser gestelde belang. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.