ECLI:NL:RBDHA:2024:14195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL24.29619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en voortvarendheid in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Migratie en Asiel, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden die de minister heeft aangevoerd, feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank concludeert dat de bewaring rechtmatig is. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel op enig moment onrechtmatig was, maar heeft dit niet kunnen vaststellen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29619
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Terpstra),

en

de Minister van Migratie en Asiel, de minister (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Tribak. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Rechtmatigheid van de maatregel en voortvarendheid
4. Eiser stelt dat de maatregel mogelijk onrechtmatig is omdat hij misschien verblijfsrechten heeft in Portugal en de minister dit onvoldoende heeft onderzocht. Eiser heeft in dit kader voldaan aan zijn bewijsverplichting door een brief (stuk 13) aan te leveren, waaruit een afspraakbevestiging in Portugal blijkt voor de afgifte van een verblijfsvergunning. Bij deze afspraak zou hij alleen nog maar zijn vingerafdrukken hoeven af te geven en dan zou hij rechtmatig verblijf hebben. Eiser is van mening dat de minister op basis van het overgelegde stuk beter had moeten onderzoeken of hij rechtmatig verblijf heeft in Portugal. Door dit na te laten handelt de minister ook onvoldoende voortvarend.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet onrechtmatig en voldoende voortvarend heeft gehandeld. De bewijslast voor het aantonen van legaal verblijf in een ander (EU-)land ligt in eerste instantie bij eiser zelf. Uit het door eiser overgelegde stuk over een gemaakte afspraak blijkt niet dat eiser op dit moment rechtmatig verblijf heeft in Portugal. Daarnaast is tijdens de gesprekken met eiser ook niet duidelijk naar voren gekomen dat hij al rechtmatig verblijf had in Portugal. Zo verklaart eiser in het
gehoor van 2 juli 2024:
“Nee, ik ben toen na 27 dagen naar Portugal gegaan. Ik heb daar een verblijfsaanvraag gedaan maar daar is nog niet over beslist.”
En in het verslag van het vertrekgesprek van 3 juli 2024 staat:
“De regievoerder vraagt of betrokkene rechtmatig verblijf heeft in Portugal. Betrokkene geeft aan dat hij dit aan het regelen is.”
Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de minister op basis van de verklaringen van eiser ook niet aan te nemen dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Portugal of daar nader onderzoek naar te doen. De minister mocht er daarom vanuit gaan dat eiser Nederland illegaal is binnengekomen en mocht aan hem de maatregel van bewaring opleggen. Over de voortvarendheid overweegt de rechtbank verder dat op 8 juli 2024 een laissez passer aanvraag is verstuurd naar de Marokkaanse autoriteiten en op 30 juli 2024 is gerappelleerd bij die autoriteiten. Dat de terugkoppeling van het opleggen van de maatregel van bewaring aan de raadsvrouw niet goed is gegaan is vervelend, maar dit maakt de maatregel niet onrechtmatig. De beroepsgronden slagen niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.