ECLI:NL:RBDHA:2024:1419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van bewaring ex artikel 59 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000

Op 18 september 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een Gambiaanse nationaliteit hebbende vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en zijn gemachtigde in Groningen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot 17 november 2023. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft geen acties ondernomen om zijn terugkeer naar Gambia te bevorderen, wat zijn situatie heeft beïnvloed. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting bestaat en dat de staatssecretaris niet verplicht was om een verzwaarde belangenafweging te maken, aangezien de termijn van zes maanden nog niet was verstreken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de claim van mensenhandel en de vertraging in de uitzetting, niet gegrond bevonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om de bewaring op te heffen of de grondslag te wijzigen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2354

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. K.E.J. Dohmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 18 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, tevens is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 november 2023 (in de zaak NL23.35297) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 17 november 2023.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat bij afweging van alle betrokken belangen de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. De bewaring duurt bijna vijf maanden voort en daarom dient te worden beoordeeld of het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder dient te wegen dan het belang van de staatssecretaris om eiser in bewaring te houden. De staatssecretaris heeft dit ten onrechte niet gedaan. Verder stelt eiser dat er op 13 december 2023 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen eiser en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en later tussen eiser en een medewerker vreemdelingenzaken (MVZ). De MVZ geeft aan dat er aanwijzingen zijn van uitbuiting (mensen- handel/smokkel). Eiser wil aangifte doen en is bereid om naar Ter Apel te gaan. Omdat AVIM weigert een aangifte van eiser op te nemen, worden eisers belangen onvoldoende gerespecteerd en verblijft eiser op onjuiste gronden in bewaring. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris uit het gesprek van 13 december 2023 had moeten afleiden dat er door eiser een asielverzoek werd gedaan. Tot slot stelt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Eiser wacht al zes maanden op een laissez-passer (lp). Bovendien heeft de staatssecretaris meer dan voldoende tijd gehad om een presentatie te laten plaats vinden. In dit concrete geval kan niet worden gesteld dat er binnen een redelijke termijn zicht op uitzetting is naar Gambia.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 17 november een aantal keren gerappelleerd op de lp-aanvraag, te weten op 22 november 2023, 12 december 2023, 2 januari 2024 en 30 januari 2024. De staatssecretaris heeft op 22 november 2023, 13 december 2023, 11 januari 2024 en 30 januari 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Tevens heeft de staatssecretaris twee presentaties bij de autoriteiten van Gambia gepland, welke beiden geen doorgang hebben kunnen vinden. De eerste wegens een dreigingsniveau terreur in Brussel waar de presentatie plaats zou vinden en de tweede wegens een weigering van eiser om mee te gaan naar de presentatie. De rechtbank ziet in het enkele feit dat er nog geen nieuwe presentatie gepland is, geen reden dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia bestaat. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023 [1] , kan in algemene zin van zicht op uitzetting naar Gambia worden uitgegaan. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp’s verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. De rechtbank overweegt daarnaast dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Uit de vertrekgesprekken volgt dat eiser geen acties heeft ondernomen in het kader van terugkeer naar Gambia. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
4.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris nog niet gehouden was een verzwaarde belangenafweging te maken. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat in beginsel geldt dat ook reeds na drie maanden aan de belangen van eiser een zwaarder gewicht moet worden toegekend. Uit paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat er een belangenafweging moet worden gemaakt wanneer de totale duur van de maatregel van bewaring, aaneengesloten zes maanden heeft geduurd. Deze belangenafweging moet volgens paragraaf A5/6.8 van de Vc 2000 kenbaar worden gemaakt in de voortgangsrapportage na zes maanden inbewaringstelling. Nu ten tijde van het sluiten van het onderzoek nog geen zes maanden zijn verstreken, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris nog niet is gehouden om een verzwaarde belangenafweging te maken. Verder heeft eiser geen (bijzondere) omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot het maken van een verzwaarde belangenafweging vóór het verstrijken van de termijn.
4.3.
De rechtbank ziet tot slot in wat eiser heeft aangevoerd met betrekking tot het doen van aangifte mensenhandel geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring daarom onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank overweegt hiertoe dat indien er aanwijzingen zijn van mensenhandel de staatssecretaris op grond van paragraaf B8/3 van de Vc 2000 bedenktijd kan verlenen. De vreemdeling heeft dan gedurende die bedenktijd rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder k, van de Vw. Als de vreemdeling aangifte heeft gedaan van mensenhandel, dan wordt dit ambtshalve aangemerkt als een aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, ook dan mag de vreemdeling dus (voorlopig) in Nederland blijven. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat AVIM de aangifte van eiser niet in behandeling heeft genomen. De vraag of de aangifte ten onrechte niet wordt opgenomen en niet in behandeling wordt genomen is een vraag die naar het oordeel van de rechtbank nu niet ter beoordeling voorligt. De staatssecretaris heeft uit het feit dat de aangifte niet wordt opgenomen af mogen leiden dat er volgens het AVIM/de Politie geen aanwijzingen zijn dat sprake is van mensenhandel, noch dat er sprake is van een aangifte die recht geeft op verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om de bewaring op te heffen dan wel om de grondslag van de inbewaringstelling om te zetten. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting terecht opgemerkt dat eiser zich eventueel kan wenden tot de regievoerder om een aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.