Op 28 juli 2022 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. De aanvraag is op 28 maart 2024 door de minister van Asiel en Migratie ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop de minister heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten tot een bedrag van € 437,50 te vergoeden.
De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de regels omtrent proceskostenvergoedingen, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank concludeert dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en dat er recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 17 mei 2024 heeft toegezegd de proceskostenvergoeding aan verzoekster te betalen. Daarom heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten tot een bedrag van € 437,50, gebaseerd op de waarde van het ingediende beroepschrift en de wegingsfactor.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.