ECLI:NL:RBDHA:2024:14166
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Discriminatie op basis van zwangerschap bij beëindiging arbeidsovereenkomst tijdens proeftijd
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekende partij en [verwerende partij] B.V. De verzoekende partij, vertegenwoordigd door mr. S. Ramautar, had een arbeidsovereenkomst gesloten met [verwerende partij] voor de functie van Junior belastingadviseur. Na de aankondiging van haar zwangerschap heeft de verzoekende partij een wijziging in de arbeidsovereenkomst voorgesteld, maar de arbeidsovereenkomst werd binnen de proeftijd beëindigd. De verzoekende partij verzocht de kantonrechter om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te toetsen aan artikel 7:646 BW, dat discriminatie op basis van zwangerschap verbiedt. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekende partij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband hield met haar zwangerschap. De kantonrechter concludeerde dat de beëindiging gerechtvaardigd was op basis van de prestaties en het gedrag van de verzoekende partij tijdens de proeftijd. De verzoeken van de verzoekende partij werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [verwerende partij].