ECLI:NL:RBDHA:2024:14147
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in beroep is tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Verzoekster heeft op 29 april 2024 aangifte gedaan van mensenhandel, wat is aangemerkt als een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De minister heeft deze aanvraag op 6 juni 2024 afgewezen en het bezwaar van verzoekster op 30 juli 2024 eveneens afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. De minister heeft aangegeven dat er geen gedwongen overdracht naar Frankrijk zal plaatsvinden op 12 augustus 2024, zelfs niet als verzoekster niet meewerkt. Dit betekent dat verzoekster zelf kan bepalen of zij op die datum Nederland verlaat. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onverwijlde spoed is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt en wijst het verzoek af. Tevens wordt verzoekster niet vrijgesteld van het griffierecht, omdat haar verzoek om betalingsonmacht niet voldoende onderbouwd is.
De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 augustus 2024 en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.